Hoezo kan degene die de puinhoop heeft veroorzaakt, vrijuit gaan? Hij is toch verantwoordelijk? Dat moet toch ook blijken? Waar blijft het recht als een misdaad wordt kwijtgescholden zonder consequenties voor de dader, en deze daarna prinsheerlijk kan leven van wat hem uit genade wordt geschonken?

Een gemakkelijk geloof, zo zeggen sommigen. Je doet dingen verkeerd en daarna ontvang je eenvoudigweg vergeving. 'Je moet iemand toch aanspreken op zijn daden en zo beoordelen?'

Maar voor een gelovige is er geen groter wonder dan de vergeving van al zijn zonden. De samenvattende boodschap van het evangelie luidt: 'Uw zonden zijn u vergeven.'

Schuldenlast

Doorgaans staan we daar maar weinig bij stil. We spreken wel over iemand die op een wonderlijke manier is genezen van zijn ziekte. Daarvan zijn we diep onder de indruk. Wie dat zelf heeft ervaren, nog het meest. Stel je voor: je was door de artsen opgegeven, maar daarna word je genezen verklaard!

Maar horen we wel eens iemand uitbundig vertellen over zijn geestelijke genezing? Dat hij vergeving heeft ontvangen? Dat zijn schuld die als een zware last op zijn schouders drukte, is betaald? Dat hij met een schone lei verder kan? Dat alles, alles is voldaan?

Soms doen we alsof vergeving iets vanzelfsprekends is. Velen gaan ervan uit dat God heel gemakkelijk zonden vergeeft, en dat Hij vergeving uitdeelt zoals een juffrouw in een supermarkt aspergehapjes uitdeelt aan het winkelend publiek. Dat is toch haar werk? Zo denken naar het schijnt velen: daarvoor is Hij toch God? Om zonden te vergeven?

Ze gaan ervan uit dat zij zelf zonder meer zullen delen in die vergeving. Ze kunnen soms maar nauwelijks geloven dat Jezus geboren is uit de maagd Maria, dat Hij tijdens zijn omwandeling op aarde genezingen heeft verricht, en dat Hij is opgestaan uit de doden. Maar zij gaan er wel zonder meer van uit dat zij na hun sterven in elk geval niet verloren zullen gaan. Tenminste, als anderen gered worden, dan ook zij wel.

Terwijl vergeving toch ook niet weinig is. Het is zelfs een onvoorstelbaar groot wonder: God vergeeft de zonden van wie in Christus is. Ook zijn zondige aard wordt hem vergeven. Hij rekent hem deze niet toe en schenkt uit genade de gerechtigheid van Christus! Zo zal wie gelooft nooit in het laatste gericht worden weggedaan. Gelukkig degene die deze vergeving heeft ontvangen, en dat geweldige wonder heeft ervaren en dat met heel zijn hart beleeft.

Verzoening

Niet dat God zomaar aan vergelding voorbijgaat. Zijn vergevende liefde is niet in strijd met zijn recht. Zijn recht eist wel degelijk genoegdoening. Maar wat een wonder dat Hij die genoegdoening zelf heeft bewerkstelligd! Christus heeft plaatsvervangend voor de zijnen het offer gebracht dat nodig was tot delging van de schuld. De prijs van de puinhoop die door ons werd veroorzaakt, is door de Allerhoogste zelf betaald. Hij heeft dat gedaan toen wij nog vijanden waren.

Daarover sprak de apostel Filippus met een hoogwaardigheidsbekleder uit Ethiopië naar aanleiding van een passage uit Jesaja: over de Messias, die zijn leven geeft tot redding van zijn volk (Jes. 53) en daartoe de plaats van de zijnen inneemt. Zoals een schaap wordt weggeleid om te worden geslacht, zo zou Hij worden weggeleid naar de plaats van zijn terechtstelling.

Een offerschaap staat symbool voor wie het offer brengt. De offeraar moet zelf boeten, maar offert plaatsvervangend een offerdier. Filippus predikte toen Jezus (Hand. 8, 32-35): Hij is degene over wie Jesaja sprak. Christus nam de plaats in van de zijnen. Op die manier bracht Hij de vergeving van de zonden van de zijnen tot stand.

Het Nieuwe Testament gebruikt ook andere beelden. Een daarvan is het beeld van de wet. Ieder mens zondigt. Wie zondigt staat onder de veroordelende wet van God. Niemand doet, wat deze wet gebiedt. Allen hebben gezondigd. Op grond daarvan staat ieder mens onder de vloek en mist de heerlijkheid van God (Rom. 3, 23). Niemand kan daarom, staande voor de troon van God, worden vrijgesproken. Niemand is vrij van schuld en straf. Zo is de natuurlijke toestand van ieder mens. Maar wie gelooft heeft een andere positie ontvangen. Christus heeft zich onder die wet willen schikken. Hij heeft in de plaats van de zijnen de vloek gedragen. Zo heeft Hij hen vrijgekocht (Gal. 3, 13).

Paulus gebruikt nog een ander beeld: Christus is het middel tot verzoening (Rom. 3, 25). God kon de zonde niet ongestraft laten. Als Hij dat wel zou hebben gedaan, zou Hij zich niet aan zijn woord hebben gehouden. De dood moest volgen voor de mens die zich van Hem afkeerde. Aan dat woord heeft Hij zich gehouden toen Hij zijn Zoon gaf als vertegenwoordiger van de gevallen mensheid. Christus moest de schuld betalen en zo verzoening tot stand brengen. God zorgde zelf voor een afdoende offer.

Genoegdoening

Zo bleef God trouw aan zijn woord van oordeel, en zo toonde Hij zijn ondoorgrondelijke genade. Doordat Christus de straf op de zonden van zijn volk droeg, werd er verzoening tot stand gebracht. Er vond 'genoegdoening' plaats door het plaatsvervangende lijden en sterven van Christus.

Ook de Heidelbergse Catechismus spreekt in dit verband over 'genoegdoening'. De oude berijming van het gebed des Heren, zegt: 'Wij roepen u, in uwen Zoon, Die voor ons heeft genoeggedaan, als onze Vader need'rig aan.'

Christus heeft genoegdoening tot stand gebracht. Hij heeft plaatsvervangend de schuld van de zijnen betaald. De rekening is in Hem vereffend en voldaan.

Christus op wie de zonde en schuld was gelegd, was na zijn sterven vrij van schuld en straf. Allen die aan Hem verbonden zijn door het geloof, zijn daardoor eveneens vrij van schuld en straf. Zij hebben tegelijkertijd een geweldig recht ontvangen, namelijk het recht op de goddelijke erfenis.

Het bloed van Christus heeft verzoenende kracht voor ieder die gelooft. Dat is in lijn met wat de wet van Mozes daarover vermeldt (Lev. 17, 11). Het bloed van het offerdier dat geofferd werd voor de zonden van het volk, werd gesprenkeld op het zoendeksel op de ark van het verbond in het heilige der heilige (Lev. 16 15).

De genoegdoening door Christus is de basis van de vergeving die God schenkt aan ieder die gelooft. Hij rekent hem zijn zonden niet toe en schenkt de genade en de gerechtigheid van Christus. De gelovige staat dan in een rechte verhouding tot zijn schepper alsof hij nooit enige zonde had gedaan.

Een reden tot verootmoediging en verwondering! In onszelf vinden we totaal niets waarop we zouden kunnen pleiten of waarop we ons zouden kunnen beroemen. Wie ben je en wat doe je als je een ogenblik door God zou worden losgelaten? Wat is een mens in zichzelf? De gelovige weet dat hij in zichzelf zondaar is. Zeker, hij is anders dan iemand die de zonde liefheeft en voortdurend opzoekt. Wie in Christus is, is vrij van de macht van de zonde. Hij heeft de zonde niet lief en wil daarbij vandaan blijven. Hij ervaart daarvan een diepe afkeer, ook al zijn er momenten van struikelen en vallen. Maar hij vecht daartegen, kent berouw en vindt uiteindelijk zijn blijdschap in God door Christus. Daarin vindt hij zijn hoogste geluk:

'Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven.'

D. J. Steensma, Feanwâlden