Dit jaar herdenken we de reformatorische actie van Martin Luther in Wittenberg en andere plaatsen. Luther wilde de kerk onder andere op het gebied van de liturgie hervormen. Hij stond daarbij in de traditie van de Roomse kerk, waarin hij tot priester was gewijd. De eerste bediening van de mis voltrok hij in zijn geboorteplaats, zoals toen gewoon en in zekere zin verplicht was. Het verging hem echter met vrezen en beven.

Luther ontdekte al gauw de diepe verwording in zijn kerk, bijzonder waar het de viering van de mis betrof. Hij zag door Schriftstudie, vooral van Paulus' brief aan de Romeinen, dat de rechtvaardiging van de zondaar uit genade door het geloof te boek stond als geschenk van God. Dit bleek niet te verenigen met de roomse mistheologie en -praktijk. Deze werd gezien als offer met verzoenende waarde, dat de kerk door de handen van de priester aan God brengt. Wie aan de mis deelneemt, heeft daar dan automatisch deel aan. Dit nu werd door Luther radicaal verworpen. Wat hier naar riekt, verwijderde hij uit de misliturgie.

Bij Rome was de transsubstantiatieleer ingevoerd: bij de zegening van ouwel en wijn door de priester worden deze het lichaam en bloed van Christus. Wie deze eet en drinkt, krijgt daarom Christus Zelf. Luther stelde hiertegenover dat Christus in, met en onder werkelijk aanwezig is, verbonden met brood en wijn: de zogenaamde consubstantiatieleer. Luther wijst privémissen af, waarbij niemand aanwezig is en waar het toch om een echt en waardig offer gaat.

 

Eerherstel

Vanuit zijn ontdekking van het machtig evangelie van de Schriften komt Luther tot eerherstel van de prediking binnen de misliturgie. In 1544 opent hij de slotkapel te Torgau en zegt dan: in Gods huis mag niet anders geschieden dan 'dat onze lieve Heer Zelf met ons spreekt door zijn Woord en dat wij op onze beurt met Hem spreken door gebed en lofgezang'. De liturgie is het levende kleed, geweven voor het Woord in de verkondiging en in de gemeentezang.

Luther zet het volk vanuit het priesterschap van de gelovigen aan het zingen. Hij wil geen koorzang maar gemeentezang. In 1524 komt het eerste evangelische liedboek uit, dat uitgroeit tot het Wittenberger Gesangbuch. God maakt, schrijft hij, ons hart en gemoed vrolijk door zijn lieve Zoon, die Hij voor ons tot verlossing van zonde, dood en duivel heeft gegeven. Wie dit gelooft, kan niet nalaten om blij en lustig te zingen zodat anderen het horen en erop afkomen. Gemeentezang is bedoeld tot eer van God en tot voordeel van de gemeente der heiligen.

 

Verleden

Luther wil zoveel mogelijk behouden van het bestaande in de liturgie. Er moet eerbied zijn voor de overgeleverde vormen. In de liturgie zoeken we de gemeenschap der heiligen.

In zijn boek over de orde van de eredienst in de gemeente (1524) schrijft hij dat hij de bestaande misliturgie weer tot haar wezenlijke recht wil brengen. Gods Woord is het hart ervan. Hij wil dagelijks korte diensten: metten en vespers. Dit zijn Schriftlezingen, lofzangen en gebeden voor priesters en studenten. 's Zondags zijn er samenkomsten voor heel de gemeente: 's morgens om vijf of zes uur met een preek uit de nieuwtestamentische brieven, en om acht of negen uur uit het evangelie, en 's middags of 's avonds uit het Oude Testament. Ook zal de mis, het avondmaal, élke zondag worden bediend. De misgezangen kunnen blijven met enige heiligenfeesten, wierook, kaarsen, altaardoeken en beelden.

In 1524 verschijnt zijn boekje Vorm van de mis en van de gemeenschap. Hierin noemt hij dezelfde zaken: geen afschaffing van de mis, maar een zuivering. Luther wil geen revolutionair zijn, maar reformator. Daarom geen totaal nieuwe orde, maar ombouw van de bestaande naar het Woord van God. Geen offergedachte meer zoals in de roomse mis met verdienstelijk karakter, ook geen wettische dwang tot deelname en geen monopolie van de priester met pompeus ceremonieel, maar vrijheid in gebondenheid aan de Schriften.

De naam mis mag blijven. Maar de mis moet wel gebruikt worden onder beide gestalten van brood en wijn. De instellingswoorden moeten niet  gefluisterd , maar hardop uitgesproken. De mis gaat in 1526 van Latijn in het Duits.

Er moeten goede Duitse liederen komen, waarbij de psalmen prioriteit behouden. Luther berijmt zelf liederen en zet ze op melodie. De jezuïet Contzenius zegt, dat Luthers liederen meer zielen 'ten val hebben gebracht' dan zijn geschriften en toespraken! De preek, graag over hele Bijbelboeken, moet een vaste plaats hebben. Weg met het vertellen van allerlei heiligenlegenden. Het gaat om volledig vertrouwen op Gods genadige belofte van het heil in Christus. In vele Lutherse kerken leeft deze erfenis na vijfhonderd jaar nog voort.

 

 

T. Brienen, Hoogeveen