Vanwege overspel

De vorige keren hebben we gezien dat een vrouw in het oude Israël haar huwelijk mocht beëindigen als haar man haar niet goed behandelde. Het huwelijksverbond kon worden verbroken als een van de echtgenoten de zorg voor kleding, voedsel verwaarloosde, of welbewust wreed was op enigerlei wijze. Daarover was in de tijd van Jezus geen enkele discussie.

 

Daarnaast was in het jodendom van die overspel grond voor echtscheiding. Weliswaar moest volgens de wet van Mozes een echtbreker met de dood worden gestraft. Maar de vraag is of doodstraf ooit in zo'n geval is toegepast. Enkele bijbelteksten geven aan dat de straf doorgaans bestond uit wegzending van de overspelige vrouw (bijv. Jes.50,1). Dat was dan ook de praktijk in Israël in de tijd van Jezus. Bij echtbreuk kwam een einde aan het huwelijk. De schuldige partij had zijn rechten verspeeld.

 

Rechter

Maar wat was het geval? In het jodendom (en trouwens ook elders) was de man juridisch gezien sterker dan zijn vrouw. Hij had meer rechten. Vaak liet hij die rechten ook gelden. Een man kon zijn vrouw daarom vrij gemakkelijk beschuldigen van overspel. En de omschrijving daarvan was nogal ruim. Wie van zijn vrouw af wilde, kon op dat vlak altijd wel iets vinden.

Wel moest hij zijn zaak dan aan een rechter voorleggen. Maar rechters namen nogal snel genoegen met een verklaring tegen een vrouw. Wat kon zij daartegen in brengen? Een getuigenis van een vrouw was weinig waard. Bijna elke getuigenverklaring van een man werd aanvaard, 'zelfs als de man van een overvliegende vogel had gehoord dat zijn vrouw zich met een ander had afgezonderd'.

In het geval de familie en het dorp ook vond dat een vrouw zich overspelig had gedragen, werd van de man verwacht dat hij zijn vrouw zou wegsturen. De farizeeën gingen uit van een gebod daartoe: Waarom heeft Mozes ons bevolen dat we een vrouw moeten wegzenden als we iets onbehoorlijks bij haar hebben gevonden? (Mat.19,7). Zo wilde ook Jozef scheiden van Maria, zijn verloofde, toen zij zwanger bleek (Mat.1,19). Het werd van hem verwacht.

Echtscheiding was in die tijd dus mogelijk op grond van overspel. De tekst die daarbij paste, was Deuteronomium 24, 1. Daar spreekt Mozes over de situatie waarin een man een afkeer van zijn vrouw had, omdat er bij haar 'iets onbehoorlijks' zou zijn. Dat kon dus ook buitenechtelijke omgang zijn.

 

Naaktheid

Mozes gebruikt hier een woord dat zoiets als 'naaktheid' betekent, of iets wat afschuw oproept. Dat blijkt uit het gebruik van dit woord op een andere plaats (Deut.23,14). Het is iets waarvoor de man zich moet schamen tegenover de mensen. In  de loop van de tijd werd dit nogal ruim opgevat. Voor allerlei zaken die hij bij zijn vrouw waarnam kon een man zich schamen, bijvoorbeeld loshangend haar, zich vertonen met ingescheurde kleding of ontblote armen, uitgelaten omgaan met slaven of buren, baden met mannen.

Bij overspel door de man zelf lag de situatie iets anders. Omdat polygamie niet ongewoon was, kon een vrouw haar man bij omgang met een andere vrouw niet beschuldigen van overspel. Als hij omgang had met een getrouwde vrouw, kon de man van die vrouw wel een zaak beginnen: hij kon de indringer in zijn huwelijk dan beschuldigen van overtreding van het zevende gebod: u zult niet echtbreken. Ook zou hij dan zijn eigen vrouw kunnen beschuldigen van echtbreuk.

Maar een vrouw kon haar man moeilijk beschuldigen van overspel. Het enige wat zij kon doen was de zaak aanhangig maken op grond van de bepaling aangaande verwaarlozing van het huwelijkscontract (zie Ex.21,10-11).

 

Hillel

Vrouwen hadden in die tijd een zwakke positie. Als een man zijn vrouw beschuldigde, kon zij daartegen weinig inbrengen. Dat betekende dan ook dat zij niets uit haar huwelijk meekreeg als ze schuldig werd bevonden.

Rabbi Hillel, een zeer vooraanstaand man in de dagen van Jezus, had voor deze praktijk geen goed woord over. Oneerlijk, dat een man zo gemakkelijk een rechtszaak kon winnen. Hij vond dat deze praktijk ook de hebzucht in de kaart speelde: een man kon zijn vrouw wegsturen, zonder dat hij financieel voor haar hoefde te zorgen. Hij kon wat zijn vrouw in het huwelijk had ingebracht, zelf houden.

Maar er speelde nog iets anders mee. Wilde een man zijn vrouw echt beschuldigen van overspel, dan moest hij bewijzen inbrengen. Maar is schuld in een dergelijk geval bewijsbaar? Vaak niet. In die tijd werkte men vooral met getuigen. Maar waren die te vinden?

En wat ook meespeelde: een dergelijk publieke rechtszaak, waarin de schuldvraag centraal stond, was voor alle partijen een beschamend gebeuren. Hillel wilde daarvan af. Hoe dan?

(Volgende week een laatste artikel)

 

D.J. Steensma, Feanwâlden

 

Zie ook mijn Echtscheiding, een exegetisch-ethische evaluatie, dat vorig jaar is uitgekomen bij Buijten & Schipperheijn in Amsterdam (ISBN 978 90 5881 896 6).