Onlangs ben ik samen met enkele documentairemakers op reis geweest naar Ethiopië. We hebben daar heel bijzondere dingen gezien en meegemaakt.

We zagen bijvoorbeeld het zogenoemde ‘Nieuw Jeruzalem’ in Lalibela. Elf kerken in de rotsen uitgehouwen en onderling met elkaar verbonden. Negenhonderd jaar oud zijn ze en ze zijn nog altijd in gebruik. Axum in het Noorden van Ethiopië is ook een bijzondere plaats. Daar wordt volgens Ethiopische overlevering de Ark van het Verbond bewaard. Hij is door Menelik, de zoon van de koningin van Sheba en Salomo, naar Ethiopië gebracht. Een spannend verhaal, maar niemand mag hem zien. Alleen de monnik die hem dag en nacht bewaakt. Een andere bijzondere plek is een kloostercomplex op een rots. Na een eindeloos lange, in de rotsen uitgehouwen trap, moeten we de laatste vijftien meter met een touw naar boven klimmen. Het een was nog bijzonderder dan het ander. En toch… iets wat me het meest is bijgebleven is een ontmoeting met een kind.

Honger

We reden met de auto door een bergachtig gebied. Er moesten nog wat verhalen ingesproken worden en we zochten daarvoor een passend decor. We stopten bij een paar lemen huisjes langs de weg. Het omliggende gebied was ruw maar prachtig begroeid. Onmiddellijk waren er kinderen. Een meisje van een jaar of elf met twee jongere broertjes. Ze zagen er armoedig uit, maar het leek hen niet te deren. Contact maken was niet moeilijk. Bijna alle kinderen die we ontmoetten spraken een paar woorden Engels, en ze blijven graag in je buurt. Wat konden we ze geven? De tolk raadde aan om onze pennen af te staan. Dat was geen probleem en we hadden ook nog wat repen bij ons. Het was feest. Juist toen we weg wilden rijden kwam er nog een jongetje aanlopen. Hij zag er nog een slagje onverzorgder uit, zijn hoofdhaar was afgeschoren en hij had een loopneus. Hij huilde. Hij was bang dat hij het moment gemist had. Onze tolk wisselde een paar woorden met hem. Ik vroeg hem waar het over ging. ‘Ik vroeg of hij honger had en hij zei ja’. Het beeld van dit jongetje wil niet uit mijn gedachten verdwijnen. Het was de eerste keer dat ik zo dicht bij iemand was die honger had. Een onbekend verschijnsel in mijn lange leven. Voor hem wellicht dagelijks werk.

Delen

We vieren deze week ‘dankdag voor gewas en arbeid’. Dankdag voor ons dagelijks brood en voor de arbeid die daaromheen verricht wordt. In de Noordoostpolder heb ik de vruchten weer dagelijks zien groeien en rijp worden. De oogst is bijna binnen. Er is weer eten in overvloed. Nu nog een beetje eerlijk verdelen en niemand hoeft honger te lijden. Aan die eerlijkheid moeten we vooral blijven denken. En niet alleen in het gebed, zoals we vaak geneigd zijn de doen. ‘Heere U geeft ons overvloed, wilt U ook aan hen denken die honger lijden.’ Een mooi gebed, maar als er geen vervolg is, is het niets waard. We zullen moeten delen. Misschien kennen we persoonlijk geen mensen die gebrek hebben. Dan zijn we kandidaten voor de voedselbank. Om wat te brengen.

Dankbaarheid

Dankdag, we danken, we zijn dankbaar. Ook zo’n woord, ‘dankbaarheid’. Je hoort het te weinig. Trots, dat woord hoor je veel meer. Trots is een lastig woord dat we zo min mogelijk moeten gebruiken, of beter helemaal niet. Ik wil niet trots zijn op mijn prestaties, ik wil dankbaar zijn. Dankbaarheid heeft een adres. Trots trouwens ook. Het is een bericht aan jezelf. Het is een borstkloppend woord. Dankbaarheid heeft meer met handen vouwen. Er is nog zo’n ‘kleine’ gebeurtenis die me bijgebleven is. Dat was in Israël. We verbleven in de Shelter een bijzonder hostel in Eilat, een stadje dat ligt ingeklemd tussen de Rode Zee en de Negev-woestijn. Op de binnenplaats zaten we met een groepje vrienden te eten. Er voegde zich een Poolse jongen bij ons. We raakten in gesprek. Hij was voor een kwart Joods. Dat is al snel het geval bij Polen. Voor de Tweede Wereldoorlog was tien procent van de Poolse bevolking Joods. Onze nieuwe vriend hield van reizen en ook van talen. Hij probeerde telkens iets te leren van de taal van het land waar hij verbleef. ‘Dank je wel’ kende hij in vijfendertig verschillende talen. Het lijkt me dat dat iets duidelijk maakt over zijn levenshouding. Een oud kindergebedje zegt het zo: ‘De Heer zij dank, Voor spijs en drank, Wij vouwen de handen tezamen, In Jezus Christus, Amen.’

 

Krijn de Jong, Urk