Is het nuttig om de apocriefe boeken van de Bijbel te lezen? Veel lezers zullen beamen, dat dat zo is. We weten dat er boeken zijn geschreven in de periode tussen het Oude en het Nieuwe Testament. En wellicht weet u ook dat onze geloofsbelijdenis onderstreept, dat we hier lering uit kunnen trekken. Dan zal het nuttig zijn om er kennis van te nemen.

Maar als we een enquête zouden houden met de vraag wanneer u er voor het laatst uit gelezen hebt, vermoed ik dat deze boeken in de praktijk nauwelijks opengaan. Ongetwijfeld zijn ze nuttig, maar ondertussen vrijwel onbekend.

Het is mooi dat in diverse Bijbeluitgaven de apocriefe boeken tussen het Oude en Nieuwe Testament zijn afgedrukt. Maar dat biedt nog geen garantie, dat deze geschriften metterdaad beter bekend raken. Daarom is het goed in enkele artikelen de aandacht te vestigen op de apocriefe boeken, waar in diverse christelijke kerken gewoon uit gelezen wordt tijdens de kerkdiensten als Woord van God.

 

Canoniek naast apocrief of deuterocanoniek

Het woord ‘apocrief’ betekent ‘verborgen’. Aanvankelijk was dit de typering van allerlei geschriften waarvan de oorsprong duister is en die men daarom niet te veel aandacht wilde geven. Later werd het woord apocrief in de kerk vooral gebruikt voor die boeken die zich wel met een zeker gezag aandienen, maar die toch niet tot de canon van het Oude en Nieuwe Testament behoren.

Zo kennen wij de term uit de Nederlandse geloofsbelijdenis, waarin van de 66 boeken van de Bijbel gezegd wordt, dat zij heilig en canoniek zijn om ons geloof daarnaar te richten, daarop te gronden en daarmee te bevestigen. Van de apocriefe boeken geldt dat niet. ‘De Kerk mag deze wel lezen en er lering uit putten voor zover er overeenstemming is met de canonieke boeken, maar zij hebben niet zulk een kracht en gezag, dat men door het getuigenis van deze boeken enig punt van het geloof kan bevestigen’ (NGB art. 6).

 

De kerk heeft de Bijbelboeken ontvangen en deze aanvaard als heilig en canoniek (NGB art. 5). Dit zinnetje geeft eenvoudig weer wat in een lang proces is gebeurd. De suggestie is wel eens gewekt, dat de kerk in de eerste eeuw een speciale beslissing genomen heeft om de boeken uit te kiezen die in de Bijbel terecht moesten komen. Dan zou de kerk de Bijbel hebben gemaakt. Maar dat is niet het geval. Al vóór de tijd van het Nieuwe Testament is het Oude Testament – zoals wij het kennen –algemeen aanvaard als het gezaghebbende Woord van God. En in de eerste eeuwen van de kerk is geen groot debat gevoerd over de vraag welke boeken hierbij moesten horen. Deze boeken hebben zich als gezaghebbend aangediend, omdat men Gods stem daarin vernam. Zo heeft de Bijbel de kerk gevormd, en niet andersom.

 

Ondertussen waren er ook andere boeken, die door Joodse, Grieks-sprekende groeperingen werden aanvaard als min of meer gezaghebbend. Deze boeken waren grotendeels in het Grieks geschreven. Toen het Oude Testament in het Grieks werd vertaald, werden deze boeken aan die vertaling toegevoegd. Zo ontstond de zogeheten Septuaginta, die een andere volgorde van Bijbelboeken hanteerde, en dus ook een aantal extra boeken kende. Omdat men in de vroege kerk meer Grieks dan Hebreeuws sprak, en omdat ook de Latijnse vertaling van de Bijbel deze extra boeken overnam, zijn via deze vertalingen een aantal boeken in gebruik genomen als Bijbelboeken, die in het Jodendom en in het Nieuwe Testament aanvankelijk niet hetzelfde gezag hadden.

Dit heeft in het begin niet tot problemen geleid. Pas in de vierde eeuw komt de vraag op, of deze boeken in de officiële liturgie gelezen mogen worden. In veel kerken is dat dan al een algemeen gebruik. Maar aan het eind van de vierde eeuw pleit de kerkvader Athanasius alsnog voor een beperktere lijst van de 39 boeken uit de Hebreeuwse Bijbel, plus uiteraard de 27 boeken van het Nieuwe Testament.

 

Het is te begrijpen dat men in de tijd van de Reformatie terugkeert naar de oorspronkelijke omvang van de Bijbel, zoals deze ook door Jezus en de apostelen als het gezaghebbende Woord van God aanvaard werd. Vanaf die tijd heten de extra boeken uit de Griekse vertaling in protestantse kerken ‘apocrief’. Tegenwoordig gebruikt men liever de term ‘deuterocanoniek’, een van oorsprong Rooms-Katholieke aanduiding, om aan te geven dat deze boeken weliswaar een zeker gezag hebben, maar niet gelijk staan aan het gezag van de canon.

 

Inhoud

Waarover gaat het in de apocriefe boeken? Ze geven een uniek inkijkje in de veelkleurigheid van het toenmalige Jodendom en de geschiedenis van de tijd vanaf de herbouw van de tempel tot aan de Romeinse tijd. Ze laten geloofsverwachting zien en geloofsaanvechtingen, en de manier waarop men met de wet van God zocht te leven. Dit is in veel opzichten het geestelijke klimaat, waarin Jezus en de discipelen hebben gesproken en hun geloof hebben beleefd.

Alleen al om die reden bieden deze boeken veel goeds, waaruit we ook voor de beleving van ons geloof vandaag kunnen putten. De tijd van toen is in sommige opzichten best te vergelijken met onze tijd. Gods volk moest zich als minderheid in een Hellenistische samenleving staande houden. In de gebeden, de hoop, het leven uit de Schriften en de levenswijsheid kunnen we een geloofsbeleving tegenkomen, die ons vandaag veel te zeggen kan hebben.

Mijn collega dr. Arjan van den Os zal in twee volgende artikelen de schijnwerper richten op het boek Judith. Hier nog een kort overzicht van de andere apocriefe boeken. Het boek Tobith is net als Judith geschreven in de tweede eeuw voor Christus. Het verhaalt hoe een vrome Jood, Tobith, arm en blind wordt. Zijn zoon Tobias krijgt de opdracht een verloren som geld te zoeken. De lange zoektocht met tal van gevaren wordt beschreven, tot aan zijn thuiskomst. Dan blijkt dat de gal en de lever van een vis, die onderweg gevangen werd, zijn vader weer ziende maakt. Dit verhaal wil aanmoedigen vol te houden in beproevingen. De strekking is wel erg fantastisch.

De Wijsheid van Salomo (begin eerste eeuw voor Christus), de Wijsheid van Jezus, de zoon van Sirach (ong. 180 voor Chr.) en het boek Baruch (ontstaan in een langere periode) zijn wijsheidsboeken die overeenkomsten vertonen met het boek Spreuken. Mooi wordt zichtbaar hoe men wilde leven uit de wet van God. Maar er zijn ook oppervlakkige en optimistische spreuken bij, die op gespannen voet staan met het geheel van Gods openbaring.

1 Maccabeeën (ong. 100 v. Chr.) bevat geschiedschrijving vanaf de periode waar het Oude Testament ophoudt. Vooral het verzet tegen de goddeloze vorst Antiochus IV staat centraal. Deze vorst ontwijdde de tempel. Bij de herovering van de tempel door de Maccabeeën werd het chanoekafeest ingesteld. Dat wordt uitvoeriger beschreven in 2 Maccabeeën (iets later dan 1 Macc.), met een afsluitende oproep dat feest te vieren.

De toevoegingen op Esther, op Daniël, Jeremia en het gebed van Manasse zijn van verschillende data en voegen eigen accenten toe aan de Bijbeltekst. Wonderen worden uitvergroot en gebeden uitgewerkt, bedoeld om het geloof te versterken. Het laat zien hoe men in moeilijke tijden toch met het Woord van God wilde blijven leven en elkaar daarmee kon bemoedigen. Onbekend, maar zeker nuttig om te lezen!

 

Michael Mulder, universitair docent aan de TUA