Inleiding.

In de afgelopen periode hebben wij stil gestaan bij verschillende onderwerpen die op de komende Generale Synode zullen worden besproken. Wij begonnen deze serie artikelen met een analyse over de verschillende vormen van kerkbestuur. De kerk heeft, zo stelde de wetgever, een grote vrijheid van ‘self – government’, dat wil zeggen inrichting en bestuur van het kerkgenootschap. In ons kerkverband werken wij vanuit het zgn. presbyteriaal – synodaal stelsel. Binnen dit stelsel zijn er naast een (of meerdere) predikant(en), ouderlingen en diakenen actief die elk een eigen taak en verantwoordelijkheid hebben, en samen de kerkenraad vormen.

 

Maar, we kennen in dit stelsel ook het bredere kerkverband. Voor het leiding geven aan het bredere kerkverband, wordt er gebruik gemaakt van zgn. synodale vergaderingen (classis, particuliere synoden en generale synode). Kort gesteld: de meerdere vergaderingen.

In het tweede artikel doken we de diepte in en legden we deze meerdere vergadering onder de loep, ook vanuit bijbels perspectief. De meerdere vergaderingen ontlenen deze bevoegdheid om beslissingen te nemen derhalve aan de (plaatselijke) kerken en de roeping en het recht om in een meerdere vergadering samen te komen ontlenen zij aan het Woord van God (denk bijv. aan Matth. 18: 15-17).

Vervolgens (het 3e artikel) hebben wij stilgestaan bij het begrip kerkrecht (wat bedoelen we hier nu mee?) en uitvoeriger over de huidige geschillenregeling (de IRRA) gesproken.  Vanuit deze verdieping hebben wij de botsing tussen het kerkrecht en arbeidsrecht belicht, als ook in het 4e artikel de rechtspositie van de predikant aan de orde gesteld. Allereerst vanuit de huidige rechtsverhouding (de overeenkomst sui generis), als ook in het laatste artikel (het 5e artikel) hebben wij uitvoerig stilgestaan bij de arbeidsovereenkomst, maar ook gekeken naar de overwegingen waarom anno 2024 de rechtsverhouding tussen predikant en gemeente nog immer geen arbeidsovereenkomst is, maar blijft zoals die is, een overeenkomst van eigen aard.

In dit artikel (het 6e) grijpen we (deels) terug op de huidige geschillenregeling (IRRA) en de schuring tussen kerkrecht en het statelijk recht als het gaat om thema’s als essentiële rechtsbeginselen en het antwoord op de vraag of deze onverkort in het kerkrecht een plek kunnen krijgen, maar ook bespreken wij nu en in een volgend artikel de problematiek van (de) privacy binnen de kerk. Hoe ver reikt privacybescherming en komt ook het thema kerk en aansprakelijkheid aan de orde. Juist in een kerkelijke omgeving met vele vrijwilligers is het thema aansprakelijkheid zeer actueel. Kortom, we hebben weer genoeg te bespreken.

De schuring tussen het kerkrecht en het civiele recht: essentiële rechtsbeginselen.

Allereerst moeten we stellen dat het kerkrecht (volop) in beweging is. Mede als gevolg van een aantal – recente – ontmoetingen tussen het kerkrecht en de burgerlijke rechter (denk hierbij aan de in het 5e artikel aangehaalde rechtszaken waar kerkgenootschappen bij betrokken waren), staat het kerkrecht weer hoog op de agenda. Binnen verschillende kerkgenootschappen wordt nagedacht over het updaten van de (interne) geschillenregelingen, wordt er nagedacht over een nieuwe kerkorde (bijv. in de PKN en de NGK). Ook in de Gereformeerde Gemeenten heeft men vrij recent besloten een nieuwe geschillenregeling (genaamd: … en met orde) vast te stellen.

 

 

 

Zodra het kerkrecht in beweging komt, nog weer anders gesteld, wanneer het kerkrecht wordt vormgegeven, staat steevast de verhouding tussen het kerkrecht en het statelijk recht op de agenda. De verhouding tussen beide rechtssferen komt nadrukkelijk aan het licht bij een aantal recente uitspraken, als waarover wij in het 4e en 5e artikel spraken (denk bijv. aan de kwestie Den Boer/Zeewolde en de NGK versus ds. Gort).

Een ander voorbeeld van de botsing tussen kerkrecht en statelijk recht kwam tot uitdrukking in de kwestie die inmiddels de naam Kruiningen versus Jansen heeft gekregen. Wat speelde er? In 2017 legde de Gereformeerde Gemeente te Kruiningen aan de heer H(enk) Jansen een tuchtmaatregel op, dit naar aanleiding van een vermoeden van overspel (het zevende gebod). Overigens, in dit artikel kan ik vrijuit de namen van betrokkenen citeren, nu deze kwestie met naam in toenaam in de landelijke media-aandacht heeft gekregen. De oud – diaken (br. Jansen) zou overspel hebben gepleegd met zijn nicht. Beiden ontkennen ten stelligste het overspel.

De betrokken oud-diaken gaat in het voorjaar van 2017 in appel bij de classis Goes binnen de Gereformeerde Gemeenten (GerGem). Om onduidelijke redenen beoogde de classis eerst in het najaar van 2017 (september) een besluit op het appel te nemen. De oud-diaken vond dit te lang duren en besloot de burgerlijke rechter in te schakelen (door middel van een zgn. spoedprocedure, een kort geding).

Uitgangspunt in een dergelijke kwestie is echter dat de burgerlijke rechter de eiser (in dezen de oud-diaken) niet ontvankelijk verklaart, als een interne, met voldoende (rechts)waarborgen omklede rechtsgang openstaat. De (toenmalige) interne rechtsgang binnen de GerGem kende echter geen spoedprocedure. De (voorzieningen)rechter kwam dan ook tot het oordeel dat de kerkelijke procedure in deze kwestie niet tijdig een voorziening bood. De gang naar de burgerlijke rechter stond dan ook, zo was de rechter in Middelburg van mening, open voor de oud-diaken.

Ook inhoudelijk leed het kerkgenootschap ‘een nederlaag’. De rechter was van mening dat de getroffen tuchtmaatregel van tafel moest om reden (onder meer) omdat ‘fundamentele beginselen van procesrecht’ waren geschonden. Nog weer anders gesteld, de rechter was van oordeel dat o.a. essentiële rechtsbeginselen, vastgelegd in het statelijk recht, ook werking hadden in het kerkrecht en dat deze rechtsbeginselen niet correct waren toegepast.

Nog weer anders geformuleerd, de rechter was van mening dat de oud- diaken geen eerlijk proces had gehad binnen de eigen kerkrechtelijke regeling. Mede als gevolg van deze kwestie heeft de GerGem haar interne geschillenregeling aangepast. Ook in de gesprekken op de synodetafels binnen de PKN (in het kader van ‘Kerk 2025’) en de GKv en NGK (deze laatste als gevolg van de fusie tussen beide kerkgenootschappen) kwam het thema ‘eerlijk proces’ nadrukkelijker aan de orde. Maar, wat is nu een eerlijk proces, wat wordt in het statelijk recht verstaan onder het begrip eerlijk proces?

Onder fundamentele rechtsbeginselen van procesrecht vallen het beginsel van toegang tot de rechter, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, hoor en wederhoor, openbaarheid van rechtspraak, berechting binnen een redelijke termijn en motiveringsplicht van de rechter. Deze rechtsbeginselen zijn vastgesteld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Kortweg ook EVRM genoemd.

Laten we een voorbeeld noemen. Als voorbeeld van een fundamenteel rechtsbeginsel kan het beginsel van hoor en wederhoor worden genoemd. In artikel 6 EVRM wordt gesproken over de term ‘eerlijke behandeling’, nog weer anders gezegd: ‘fair hearing’. Uit (recente) rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, blijkt dat het begrip ‘eerlijke behandeling’ een ruim toepassingsbereik heeft. Wat bedoelde de rechter hiermee?

 

De rechter bedoelde hiermee te zeggen dat beide partijen een redelijke gelegenheid moeten krijgen om een zaak aan de rechter voor te leggen en de ene partij niet substantieel mag worden benadeeld ten opzichte van de andere partij. Ook heeft de rechter bedoeld dat procespartijen in staat worden gesteld om deel te nemen aan de procedure op de wijze die de partij zelf wenst. Kortom, het begrip eerlijke behandeling reikt verder dan de klank met zich brengt.

Wat betekent dit nu voor het kerkrecht? De kwestie Kruiningen versus Jansen is een voorbeeld van een zaak waarin een (overheids)rechter op grond van schending van fundamentele beginselen van procesrecht ingreep in het kerkrecht.

Maar we hebben toch scheiding van kerk en staat? De eigen positie van de kerken komt tot uitdrukking in dit beginsel. Ook (o.a.) in artikel 9 EVRM wordt het recht op vrijheid van godsdienst vastgelegd. Dit betekent echter niet dat kerken maar hun ‘eigen gang mogen ‘gaan als het gaat om hun eigen interne rechtsgang. Dat blijkt (wel) uit de verschillende uitspraken in de afgelopen twintig tot dertig jaar. Nog weer anders gezegd: de interne rechtsgang moet voldoen aan de fundamentele rechtsbeginselen van procesrecht, het is een toetssteen voor (de) toegang tot de burgerlijke rechter.

Samengevat kan worden gesteld dat de normen over een eerlijk proces uit het statelijk recht een belangrijke rol spelen voor kerkgenootschappen. Als de interne kerkelijke rechtsgang (binnen de CGK bijv. de IRRA) hieraan niet voldoet, bestaat de mogelijkheid voor een betrokkene om de kerkelijke rechtsgang te passeren en zich tot de burgerlijke rechter te wenden. Maar het betekent ook dat de interne rechtsgang ‘gewoon’ hieraan moet voldoen, om later geen tik op de vingers te krijgen van de burgerlijke rechter. Dr. mr. Auke Dijkstra heeft voor zijn proefschrift (o.a.) over dit thema onderzoek verricht. Conclusie: kerken pas op uw zaak.

Maar wat is het kerkrechtelijk perspectief? De boodschap lijkt duidelijk. Kerken zijn gebonden aan de fundamentele, essentiële beginselen van procesrecht. Dat heeft er, als hiervoor gememoreerd, toe geleid dat vele kerken hun interne procesgang hebben aangescherpt. Echter, niet altijd van harte, zo blijkt ook uit onderzoek.

Toch wijst de Bijbel zelf op verschillende plaatsen naar de algemeen aanvaarde rechtsbeginselen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan Handelingen 7: 51. Nicodemus voert tegenover zijn broeders aan dat ook hun wet de mens niet veroordeelt voordat diegene zelf gehoord is. Ook de apostel Paulus roept op om in de kerk alle dingen eerlijk en met orde te laten geschieden (1 Korinthe 14:40). Er is derhalve een pastorale noodzaak om niet onnodig af te wijken van statelijke normen van een eerlijk proces, zo stelt Dijksta in zijn proefschrift.

Recent promoveerde dr. Tineke Noort op het thema van de kerkelijke tucht (25 maart 2024). De kerkelijke tucht, nadrukkelijk onderdeel van het kerkrecht, heeft een pastoraal karakter. Immers, de kerkelijke tucht is erop gericht om een gemeentelid dat in zonde leeft te verzoenen met God en de gemeente (zie ook onze en andere kerkordes op dit punt). Zo wijst bijv. Calvijn ons erop dat de maatstaf voor een gepast optreden bij de kerkelijke tucht moet worden ontleend aan een beoogd doel. Wanneer een kerk hiervan afwijkt, kan het betrokken gemeentelid zich onrecht aangedaan voelen, waardoor de tucht haar doel mist.

 

 

 

Het kerkrecht is bedoeld om de zaak van Christus te dienen en is geen doel op zich. En, kerkrecht is levend recht. Het is nooit af, en heeft een voorlopig karakter. Wij zijn als kerken verplicht om de Bijbelse beginselen van het kerkrecht uit te werken in goede regels in de specifieke tijd en context waarin de kerk op dat moment bestaat, aldus Bouwman in zijn befaamde standaardwerk over kerkrecht uit 1928. Oud, maar nog immer actueel.

Afronding.

Door de (recente) rechtspraak is het thema ‘eerlijk ‘proces’ weer actueel geworden en ligt het op vele kerkelijke tafels. Hoe dienen kerken zich te verhouden tot de statelijke normen over eerlijke procedures? Het niet voldoen aan bepaalde essentiële, fundamentele rechtsbeginselen van procesrecht kan kerken in problemen brengen bij de burgerlijke rechter. Er is een theologische en pastorale noodzaak, zo is gebleken. Dat betekent dat ook wij als Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland meer dan regelmatig ons moeten buigen over het thema eerlijk proces c.q. eerlijke procesvoering. Is onze Kerkorde (KO) nog up to date? Voldoet de IRRA, hoewel vrij recent aangepast, nog aan recente rechtsspraak aangaande fundamentele rechtsbeginselen w.o. een eerlijk proces. Dit thema krijgt vervolgens weer zijn uitwerking in deelthema’s als hoor en wederhoor, recht op rechtsbijstand en inzage in processtukken. Het kerkrecht is, als gememoreerd, levend recht. Ook om die reden een geweldig mooi vak. In het volgende artikel gaan we in om onderwerpen als privacy en aansprakelijkheid. Ook dat raakt aan het kerkrecht.

 

Mr. Peter Raven is kerkrechtjurist en promovendus aan de Theologische Universiteit (TUA).