ImageOp 10 juli 2009 was het vijfhonderd jaar geleden dat Johannes Calvijn werd geboren, en dat bleef niet onopgemerkt. Op allerlei plaatsen in binnen- en buitenland worden tentoonstellingen, lezingen, en conferenties aan Calvijn gewijd. Het Instituut voor Reformatieonderzoek, gelieerd aan onze Theologische Universiteit in Apeldoorn, belegt ook een aantal activiteiten, zie www.500jaarcalvijn.nl. In dit blad verschijnen vier artikelen over Calvijn. Dit is het vierde.

Calvijn was in zijn denken over de vrouw natuurlijk een kind van zijn tijd. Van feminisme had hij nog nooit gehoord en zelf hield hij zich alleen met de positie van de vrouw bezig als zijn Schriftstudie daartoe aanleiding gaf: bij Genesis en bij de brieven van Paulus.

Uit wat Calvijn, verspreid in zijn Institutie, commentaren, preken en brieven, schrijft, valt zijn opvatting van de positie van de vrouw wel op te maken. Hij gaat uit van een algemene, door God in de schepping gelegde regel, waarop echter uitzonderingen mogelijk zijn. Een sleutelbegrip is daarbij de ?ondergeschiktheid? van de vrouw. Vrouwen zijn aan mannen onderworpen; dat is een natuurwet die zowel op gehuwde als ongehuwde vrouwen van toepassing is.
Deze grondhouding komt duidelijk naar voren in Calvijns commentaren op Genesis en op de brieven van Paulus aan Korinthe en Timotheüs. De goddelijke orde die bij de schepping is ingesteld, vormt de norm voor de verhouding tussen man en vrouw. De man heeft toen het voorrecht gekregen om gezag uit te oefenen en leiderschap te tonen, de vrouw ? later geschapen dan hij ? diende een hulp te zijn voor de man en zo aan hem ondergeschikt (Commentaar op Genesis 2).
Calvijn bedoelt dit niet denigrerend. Hij ziet de vrouw niet als een ?noodzakelijk kwaad?. Adam herkende immers in haar zichzelf. In hun menszijn zijn man en vrouw aan elkaar gelijk, beiden geschapen naar het beeld van God. Beiden kregen zij ook de heerschappij over de aarde toevertrouwd, al is dat bij de vrouw ?in de tweede graad?.
Het valt op, dat Calvijn in zijn uitleg van Genesis 2 spreekt van ondergeschiktheid of onderworpenheid, terwijl daarvan in de bijbeltekst niet zo duidelijk sprake is. De nadruk ligt op de onderlinge aanvulling van elkaar. Ook het Hebreeuwse woord voor ?hulp? heeft niet de notie van een hi?rarchische orde in zich. ?Een hulp die bij hem past?, duidt eerder op gelijkwaardigheid. Hier lijkt het vermoeden gerechtvaardigd dat Calvijn Genesis heeft gelezen door de bril van Paulus. Dat de vrouw volgens Paulus uit, na en ten behoeve van de man geschapen is, heeft Calvijn in Genesis tot ondergeschiktheid doen concluderen.

Openbaarheid
Calvijn sluit de vrouw uit van openbare functies waarin gezag uitgeoefend moet worden, dus ook van het uitoefenen van de ambten in de kerk. In zijn Institutie beroept hij zich daarvoor mede op de kerkvaders, waaronder Tertullianus, die duidelijk stelde dat vrouwen in de kerkelijke vergadering niet mochten spreken, dopen of offeren, opdat zij zich niet een deel van het priesterlijk ambt zouden aanmatigen (Institutie IV, XV, 21).
Al schrijft de scheppingsorde onderworpenheid voor, dit wil volgens Calvijn nog niet zeggen dat God nooit buiten zijn eigen orde om handelt. Dat blijkt bij vrouwen in de Bijbel als Deborah, Febe of Priscilla. Dit zijn echter uitzonderingen. God maakt van de dienst van vrouwen gebruik in noodsituaties, om mannen te straffen, of binnen de huiselijke sfeer. Debora?s optreden diende om Barak te beschamen om zijn lafheid, Febe hielp de armen in hun nood en Priscilla onderwees Apollos, maar alleen binnen de muren van haar eigen huis. Dat de boodschap van de opstanding eerst tot vrouwen kwam, had volgens Calvijn te maken met het zwakke geloof van de apostelen. God gaf hun apostolische ambt voor korte tijd aan de vrouwen om hen te bestraffen. Dit zijn echter uitzonderlijke situaties, die de gewone loop der dingen, waaraan God ons heeft willen binden, niet teniet doen. Gods orde wordt niet verstoord door de werken die Hij zelf buiten die orde om doet (Commentaar op 1 Tim. 2:11).
Dit geldt ook voor het openbare leven. Hoort een vrouw eigenlijk wel op de troon? Calvijn vond ook hier, dat dit slechts bij uitzondering kon. Sommige vrouwen kunnen door God met een bijzondere genade zo begiftigd worden dat zij een dergelijke hoge positie kunnen innemen. Daarmee distantieerde hij zich van de opvatting van de Schotse reformator John Knox, die zijn koningin het recht op de troon openlijk ontzegde en zich daarmee koninklijke woede op de hals haalde.

Gelijkheid
Wie denkt dat Calvijn slechts de ondergeschiktheid van de vrouw benadrukte, doet hem geen recht. Man en vrouw zijn, hoewel van elkaar onderscheiden, voor God aan elkaar gelijk. Beiden zijn zij naar het beeld van God geschapen, beiden delen zij op gelijke wijze in zijn genade en in het heil in Christus. Ook Pinksteren laat zien, dat de Geest geen onderscheid maakt wanneer Hij zijn gaven uitdeelt: mannen en vrouwen delen daarin als gelijken. Zij behoren onder elkaar een ?band van onderlinge hulp en vriendschap? te onderhouden (Commentaar op 1 Kor. 11:11). Man en vrouw zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Als zij van elkaar gescheiden worden, zijn zij beiden verminkt. Een man kan niet zonder de hulp van een vrouw; hij mag haar ook niet verachten of bespotten. Zonder de vrouw is hij een hoofd zonder lichaam, zoals zij zonder de man een lichaam zonder hoofd is.
Dit geldt wel in het bijzonder van het huwelijk. Daarin hebben man en vrouw zowel gelijke verplichtingen als gelijke voorrechten. Een echtscheiding is geoorloofd in geval van overspel van een van beide partners. Wanneer dit de man was, mocht de vrouw zich van hem vrij weten. Dat zij hierin gelijke rechten kreeg als de man, was voor die tijd nieuw, want het gold tot dan toe alleen andersom. Calvijn heeft er persoonlijk voor gezorgd dat deze vorm van gelijkwaardigheid in de juridische regelgeving van Gen?ve ook zo werd vastgelegd.

Adel
Zelf had Calvijn in zijn reformatorische werkzaamheden wel eens met vrouwen te maken. Zijn correspondentie legt getuigenis af van contacten met Franse, voornamelijk adellijke dames. Onder hen bestond sympathie voor de nieuwe, protestantse leer en zij waren wel bereid om Calvijn en de zijnen te ondersteunen in de verspreiding van de reformatie. Dit was niet zonder risico. Vaak was de echtgenoot of familie niet gecharmeerd van een dergelijke geloofsovergang, en liep de betreffende dame gevaar verstoten of zelfs gedood te worden. Calvijn trachtte hen via brieven te bemoedigen en tot standvastigheid aan te sporen. Dat zij een hoge positie innamen, weerhield hem er niet van om hen te zeggen waar het op stond. Zo schreef hij aan Jeanne d?Albret, koningin van Navarre:

?Koningen en vorsten willen zich meestal onttrekken aan de onderwerping aan Jezus Christus. Zij gebruiken hun voorrechten als een schild; onder het voorwendsel van hun hoge positie schamen zij zich te behoren tot de schaapskooi van die grote Herder. Maar bedenk, Mevrouw, dat de hoge plaats en de waardigheid die de goede God u gegeven heeft, een dubbele reden moet zijn om Hem gehoorzaam te zijn, want van Hem hebt U alles ontvangen, en naar de mate waarin ieder ontvangen heeft, zal hij ook rekenschap moeten afleggen. Maar aangezien ik zie hoe de Geest van God u leidt, heb ik meer aanleiding om Hem te danken dan U te vermanen. Ik twijfel niet of u zult zich ijverig toeleggen op de studie van het Woord van God?.

Deze aansporing tot ijverige studie in de Schrift is typisch Calvijns. Feitelijk een constante in zijn theologie die geldt voor mannen ?n vrouwen, jong en oud, in alle posities die maar denkbaar zijn. God is te vinden in de Schrift. Dat is een regel, waarop geen enkele uitzondering mogelijk is.
 
Apeldoorn                                  
Christa Boerke