Afgelopen zondag zag ik bij iemand een boek liggen dat ik niet kende: Gedachten over het ambt. Met als ondertitel: ‘Och, of al het volk des HEEREN profeten waren…!’ Schrijver: dr. C. Graafland (1928-2004). In zijn jonge jaren was hij christelijk gereformeerd. In 1949 stapte hij over naar de Nederlands Hervormde kerk. Begin tachtiger jaren liep ik in Utrecht nog een aantal colleges ‘Geschiedenis van het Gereformeerd Protestantisme’ bij hem. Graafland: orthodox maar tegelijk niet te benauwd om vragen te stellen aan de ‘vanzelfsprekende’ orthodoxie. Dat bleek ook weer toen ik het laatste hoofdstuk van zijn boek (uit 1999) las. Zou er geen reden zijn, zo vraagt hij, om ‘naar de Schrift terug te gaan en haar de vraag te stellen, hoe zij de ouderling ziet?’. Ik ga hier niet zijn gehele vraagstelling aan de Bijbel uiteenzetten. Ik noteer wel – na zijn vraagstelling - een prikkelend citaat: ‘Toch wijzen wij erop, dat nergens het ouderlingschap expliciet als ambt wordt aangeduid. Ook wordt niet aangegeven, dat het ouderlingschap iets is dat een zekere ambtelijke meerwaarde heeft, vergeleken met andere taken in de gemeente. Het tegenovergestelde is zelfs meer aanwezig. Als in Efeze 4:11 de ouderling als herder wordt aangeduid, staat hij niet alleen gerangschikt onder andere werkers in de gemeente, maar neemt hij een positie in, die tamelijk achteraan staat. Dat geldt ook voor Romeinen 12:6-8 en 1 Korinthe 12:28. We menen dan ook niet verder te kunnen gaan dan aan te nemen, dat het ouderlingschap een typisch bestuurlijke taak omvatte, die vanwege het goede functioneren ervan om een gezaghebbende positie verlegen was.’ Ai, ai. Is het dan niet zo dat Calvijn destijds met een pion (nl. de ouderling) de paus schaakmat heeft gezet (naar een woord van O. Noordmans)? Is de Bijbel breder dan ‘onze’ leer over de ambten? Graafland: ‘Wat de Schrift over de ambten zegt heeft fundamentele en in zoverre altijd geldige kernen. Maar de concrete uitwerking daarvan in de plaatselijke gemeenten laten een openheid zien, die ons ervoor moet bewaren om de dingen te gauw af te ronden en af te sluiten.’ Het koortsachtig invullen van open plekken in kerkraden wordt hiermee hopelijk wat afgeremd en gerelativeerd. We zullen de ondertitel van zijn boek echter meer dan serieus moeten nemen!

 

Groningen  

N. Vennik