Vorige week hebben we in ons dorp gecollecteerd voor een goed landelijk doel. Niet specifiek christelijk. Niet controversieel. Kortom, voor de meeste mensen een aansprekend doel. Vrijwel iedereen wilde dan ook wat geven. Sommigen wilden wel, maar konden niet.  Geen contant geld in huis is een situatie die steeds vaker voorkomt. Mocht u dat herkennen, denk dan eens aan de mogelijkheid om een muntenpotje in de gang klaar te zetten, zodat u altijd wat muntgeld paraat hebt. Maar dat even terzijde. 

Naast de bovenstaande reactie waren er de gebruikelijke: wij doen niet mee, wij geven niet aan de deur, ik heb net al wat gegireerd, ik schuif het rolgordijn gauw naar beneden, zodat ik niet thuis ben, ik hoor de bel niet…echt niet…!? Maar daar niet om getreurd, anderen wensten ons succes, vonden het een goed doel en gaven ruimhartig.

Eén geweldige opmerking bleef hangen en die wil ik u graag meegeven.

Een jonge man deed open en nadat hij ons verhaal aangehoord had was zijn reactie:

Natuurlijk geef ik wat, als het niet nodig was waren jullie niet gekomen.

 

Zo’n reactie, daar ga je weer rechterop van lopen. Daar word je blij van.

Ik weet niet of die man gelovig is, ik weet ook niet hoe hij reageert op alle verzoeken om geld die via post en mail zijn kant op komen. Juist in deze weken is er bijna elke dag wel iets bij de post dat roept om een gift. Hoe gaan we daar mee om? Wat kunnen we missen? Aan wie geven we wel en aan wie niet? Of moeten we onszelf afvragen: sturen ze mij dit verzoek omdat ze het erg nodig hebben? En als dat zo is, hoe kan ik dan helpen.

Waar ik wat moeite mee heb zijn de verzoeken om een gift die gepaard gaan met een aantal gratis wenskaarten. Dan denk ik altijd: besteed dat geld aan je doel. Koop mij niet om, of leg mij geen morele druk op, omdat ik die kaarten gratis krijg.

Waardoor ik me bij het ene doel meer betrokken voel dan bij het andere, is de oprechte vraag om gebed. Met Gods zegen kunnen we bergen verzetten en collectebussen vol krijgen. Als dat de insteek van het goede doel is kunnen en mogen wij niet achterblijven.

 

 

Art van der Molen, Bierum