De muziek had wat aarzelend en voorzichtig geklonken. Tijdens een avondmaalsviering enige tijd terug. Schalen en bekers gingen rond bij het getokkel op twee gitaren en de klank van een fluit. En het gebeurde dat er midden in de kerk een kindje van ongeveer achttien maanden begon te zingen. Het zat op schoot bij zijn vader, een uitgewezen asielzoeker. Het kindje zong dwars door de muziek van de gitaren en fluit heen, zelf een melodie bedenkend. Als een prille, hoge tegenstem. Ali ali...  zo zong het steeds.

Een muzikant zei na de dienst tegen mij: ‘Ik kon wel door de grond zakken. Wij bakten er niks van.’ Door het geluid van zijn eigen instrument had hij het kindje niet horen zingen. Maar de mensen om mij heen hadden tijdens de viering zitten glimlachen. Minutenlang ging het kinderlijke gezang door, samen met gitaar en fluit, zolang de viering duurde. Het leek wel of juist dat muzikaal-aarzelende, gemengd met dat dunne kinderstemgeluid iets deed openbreken. Alsof dat aarzelend-zoekende zich verbond met dat kwetsbare van dit vreemdelingenkind. En een uitweg zocht, en vond.

Misschien liet dit alles iets zien van wie wij zélf zijn. Zoekend, aarzelend en kwetsbaar. Ten diepste (want we laten dat maar weinig aan elkaar zien). En dat alles terwijl de maaltijd van de Heer gaande was. Het drukt precies uit wat ‘geloven’ is. Verbinding maken met onze eigen kwetsbaarheid, onze feilbaarheid, onze littekens en vreemdelingschap. En dan zó mogen bestaan, asiel krijgen voor het aangezicht van de Ene. Zelfs ook nog brood met wijn voorgeschoteld krijgen, teken en zegel van ons diep geliefd zijn. Maar zeker ook tekens van Zíjn littekens en dood.

Muziek, kinderstem, brood en wijn. Zonder menselijke re(li)gie. Waarbij de Opgestane teder maar verrassend door menselijke muren van desillusie heenbreekt. Om Zijn wonden, in de vorm van wijn en brood, te laten zien. Te laten proeven. Zoals Hij een paar duizend jaar terug eens deed, toen Hij zich toonde aan een depressieve Thomas. Geen wonder dat een mens dan soms uitroept: ‘Mijn Here en mijn God!’

 

Nynke Sikkema-Holwerda, Hoogeveen