{mosimage}Met Jezus' kruisiging en opstanding is de duivel naar de afgrond verbannen. Hij kan de volken niet meer verleiden. Wat een troost voor wie Johannes deze woorden heeft opgeschreven! Zij maakten een vreselijke tijd door in het machtige Romeinse Rijk. Het leek wel alsof dat rijk onbeperkt de gelovigen kon vervolgen. Maar het woord van God biedt troost: de duivel is gebonden.

Christus zorgt in de tussentijd tussen zijn hemelvaart en wederkomst ervoor dat de zijnen kunnen standhouden, niet buigen voor de duivel en geen merkteken op hun voorhoofd dragen (Op. 20, 4). Satan heeft in deze tijd slechts beperkte macht. Die macht reikt niet verder dan de keten van Gods toelating. Omdat hij geketend is, kent de tussentijd perioden van rust voor de gelovigen. Wanneer de machten van Gog en Magog zich doen gelden, zal er toch nog een periode zijn waarin Gods volk in gerustheid woont (Ez. 38, 8).
Ook Paulus spreekt daarover. Hij weet van de geestelijke strijd van de gelovigen, maar ook van het stille en geruste leven dat zij mogen leiden (1 Tim. 2, 2). Die perioden van rust te midden van de 'de grote verdrukking' wil de Here ook ons geven.
Satans macht beperkt
Daarmee is allerminst gezegd dat de duivel in deze tijd geen mensen meer kan verleiden. Dat kan hij zeker wel. Hij gaat rond als een briesende leeuw. We zien dat mensen in zijn greep geraken. God heeft hem niet iedere mogelijkheid ontnomen om de heiligen te bekoren. Maar wel is zijn macht beperkt. Hij kan de volken niet meer verleiden (Op. 20, 2). Hij kan niet verhinderen dat onder de volken het evangelie wordt gebracht. Christus heeft zijn discipelen toch gezegd dat zij al de volken tot zijn discipelen moeten maken? Met het oog op die opdracht kan de duivel de volken niet verleiden. Zijn macht gaat niet verder dan Christus hem toestaat. Daarom lezen wij dat hij in de afgrond is geworpen. Wel moet hij aan het einde van de tussentijd bij de wederkomst van Jezus voor een korte tijd worden losgelaten. Dat heeft God zo bepaald. In de oorlog die dan losbreekt, wordt de duivel definitief weggedaan.

Parallelle tekeningen
De Openbaring van Johannes spreekt over de tijd tussen Jezus' kruisiging en wederkomst in een gedeelte waarin de ondergang van Gods vijanden aan de orde komt. Tot driemaal toe onderstrepen de hoofdstukken 19 en 20 dat Christus overwinnaar is. Alle twijfel daarover moet daardoor worden weggenomen. Bovendien wordt in elk van die beschrijvingen van Christus' overwinning een nieuw element toegevoegd.
De eerste keer wordt gesproken over het komen van Christus in heerlijkheid. Hij is de Koning die overwint (19, 11-16). De tweede keer wordt gesproken over het binden van de duivel. De gelovigen mogen met Christus heersen (20, 2-6). De derde wordt gesproken over de troon van God. Hemel en aarde vluchten voor de Almachtige. De zee, de dood en het dodenrijk moeten hun doden afstaan (20, 11-12a). Deze bijbelgedeelten onderstrepen de zekerheid van de voleinding. Met name benadrukken zij de ondergang van Gods vijanden. In dit verband past een spreken over de duizend jaren. Het past in het gedeelte van Openbaring dat spreekt over de voleinding en de definitieve ondergang van Gods vijanden. Die ondergang wordt hier drie keer beschreven. Daarmee is gezegd dat de overwinning van Christus vast en zeker is.
 
Leven met Christus
Terug naar de tijd vóór Christus' wederkomst. Gedurende de tussentijd ontvangen wie gestorven zijn om wille van het evangelie een bijzondere positie. Zij hebben de duivel niet aanbeden en dragen zijn merkteken niet. Daarom leven zij na hun sterven met Christus in de hemelse heerlijkheid: 'zij werden weder levend' (Op. 20, 4). Over dit leven spreekt Johannes niet alleen in zijn Openbaring, maar ook in zijn evangelie. Wie in Christus geloven leven, ook al zijn zij gestorven (Joh. 11, 25). Zij delen na hun sterven in de heerlijkheid van zijn opstanding uit de doden. Zij leven verder. De woorden 'zij werden levend' kunnen dan ook worden gelezen als 'zij leefden'. Deze niet-lichamelijke opstanding in de hemel is hun 'eerste' opstanding (Op. 20, 5). Zij mogen met Christus in de hemel zijn. De tweede dood, dat is de definitieve dood in godverlatenheid, heeft over hen geen macht (Op. 20, 6). De gelovigen die in de tussentijd zijn gestorven, zijn in de hemel.

Heersen als koningen
Hoe zijn zij daar dan? Hun leven na hun sterven is een heersen met Christus. Terwijl zij op aarde werden behandeld als vuil, bekleden zij in de hemel een erepositie. Op aarde heeft de duivel naar het schijnt het laatste woord en moeten de gelovigen de ene nederlaag na de andere incasseren. Maar in Christus zijn zij overwinnaars en meer dan overwinnaars. Wie in Hem ontslapen zijn zitten op tronen in de hemel. Zo heeft de Here toch zelf geschreven aan zijn kerk? In zijn brief aan de gemeente van Laodicea lezen wij: Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon (Op. 3, 21). Deze werkelijkheid is nu nog niet zichtbaar, maar zij is wel wat Christus heeft beloofd.
De manier waarop dit heersen plaatsvindt wordt in de Openbaring van Johannes niet nader verklaard. Waarschijnlijk is dat de gestorven gelovigen heersen door middel van hun gebeden. Op meer dan één plaats spreekt Openbaring over de gebeden van de kinderen van God. We lezen dat de zielen van de heiligen onder het altaar bidden tot God (6, 9-10). Hun gebeden komen voor zijn aangezicht en in antwoord daarop neemt een engel vuur van het altaar en werpt dat vuur op de aarde (8, 3-5). Daaruit blijkt dat de gebeden van de heiligen kracht bezitten. Hun gebeden vormen een stem. Deze stem komt uit de vier horens van het gouden altaar dat vóór God staat (9, 13-14) en stuurt een engel aan. Daaruit blijkt dat de gebeden van de gestorven heiligen kracht bezitten. Op die wijze mogen zij in de tussentijd met Christus heersen.
Dat is een bijzonder rijke troost voor de christenen in de verdrukking voor wie Johannes zijn Openbaring heeft opgetekend. Dat is ook een rijke troost voor de kerk van vandaag. Zij mag getroost zijn door de wetenschap dat Christus regeert. Maar zij is ook getroost door haar band met Christus. Zijn regering vindt niet plaats buiten de zijnen om. Paulus heeft die hoge positie van de gelovigen benadrukt en gezegd dat zij nu reeds een plaats hebben ontvangen in de hemelse gewesten (Ef. 2, 6) en dat niet anders dan in Christus. Zo mogen zij nu reeds in beginsel heersen met Hem en dat gedurende duizend jaren.

Feanwâlden                                       
D. J. Steensma

Voor deze artikelen is gebruikgemaakt van: J. de Vuyst, De openbaring van Johannes. Het laatste bijbelboek ingeleid, en voorzien van aantekeningen, vertaald. Kampen 1987.

Hans Memling ca. 1433 – 1494
Johannes op Pathmos (1479)