{mosimage}De trouwe lezer van het Kerkblad zal bij lezing van deze titel misschien denken aan de vier artikelen die in het najaar van 2010 verschenen. Zij hadden als titel: ‘Uitschrijven’… Het betrof de pijnlijke materie van gemeenteleden die zich steeds verder van de dienst aan de Here verwijderen en de vraag hoe we daar kerkelijk verder in kunnen komen. En inderdaad: deze nieuwe artikelen komen uit die andere voort.

In het vorige artikel verkenden we de mogelijkheden van een bestand waarin namen staan van voormalige leden van de gemeente, die geestelijk van haar en van de Here zijn vervreemd geraakt. We gaan ermee verder.

Randvoorwaarden
Men moet zich wel goed bezinnen voordat men tot opname in een dergelijk bestand overgaat. Het schept namelijk verplichtingen! Om te beginnen kan het niet gebeuren zonder de toestemming van de betrokkene. Uit het voorbeeld dat mij ter ore kwam, bleek mij dat men er toch vaak prijs op stelde om op deze manier ‘zichtbaar te blijven’ voor de gemeente. Anderzijds kan men zich voorstellen dat de band zó los is geworden dat men zich echt helemaal ervan wil losmaken. En dat zal gerespecteerd dienen te worden: iemand moet niet het idee krijgen tegen zijn wil ‘achtervolgd’ te worden.

Vervolgens kan het opnemen van een naam op deze manier achterin in de gids ook geen papieren zaak blijven. Het gaat immers om geestelijke betrokkenheid? Wanneer men het doet, kan vervolgens ook in praktijk worden gebracht waar ik in het vierde artikel van de serie Uitschrijven… voor pleitte: iemand laten weten dat de gemeente nog een warm hart voor hem heeft. Dat kan uitkomen in een blijk van betrokkenheid rond een verjaardag, in het aanbod het gemeenteblad te blijven ontvangen, in een kaart rond kerst en oud en nieuw (in die periode schrijf ik dit artikel, dus het valt mij zo te binnen), in het aanbieden van een periodiek bezoek door bijvoorbeeld een lid van de bezoekkring; kortom, met wat creativiteit kan er heel wat. U zult er als gemeentelid ook geestelijk werk mee krijgen: misschien hoort u bij een gemeente waarin alle informatie via postvakjes in de hal van de kerk wordt verspreid. Dat kan natuurlijk bij deze groep niet, dus misschien wordt u gevraagd om periodiek een kerkblad bij een voormalig lid te bezorgen!  

Het blijft pijnlijk…
Er zitten natuurlijk aan deze mogelijkheid, die geestelijk kansen biedt, pijnlijke kanten. De hele materie van het beleid met betrekking tot randleden is immers pijnlijk? En vele lezers van dit kerkblad weten daarvan. Ik wil er iets van noemen: zo kan het gebeuren dat in de ene editie van de gemeentegids nog enkele (volwassen geworden) kinderen van belijdende leden bij de ouders staan vermeld – ze wonen nog bij hun ouders thuis. In een volgende editie van die gids staan ze daar niet meer onder… maar ze zijn opgenomen in dat speciale bestand. Nog eens: dat is pijnlijk… maar nog pijnlijker zou zijn wanneer ze helemáál niet meer genoemd werden. Hoe kan de gemeente concreet blijven bidden voor de verdwaalde schapen als hun namen niet meer bekend zijn en niet meer genoemd worden? En hoe kan men als gemeente met de leden blijven meeleven rond kinderen die niet meer bij de dienst van God betrokken willen zijn, wanneer hun namen in het vergeetboek zijn geraakt?
Een gemeentegids moet geestelijk ‘eerlijk’ zijn. Vaak blijkt bij het doorspitten ervan dat er leden nog bij de ouders staan vermeld die al zijn getrouwd, zelfs kinderen hebben, maar nog altijd bij de ouders staan ingeschreven. Dan is er geestelijk natuurlijk iets aan de hand en de kerkenraad kan dat niet negeren.

Nog een kanttekening: het kan verleidelijk zijn om te gemakkelijk leden ‘uit te schrijven’: ze komen dan immers tóch in dat andere bestand (ik noemde al eens het financiële aspect, dat echt geen geestelijke rol mag spelen!). Daar moet iedereen attent op blijven: dit bestand mag nooit ‘gewoon’ worden; het bestaan ervan maakt een groot geestelijk probleem zichtbaar, dat wil aandringen op voortdurend gebed! Het allermooiste zou zijn als er helemaal geen vraag naar was, dat zal iedereen aanvoelen.
 
Ook anderen in dit bestand?
De vraag rijst of er ook andere namen in een dergelijke lijst kunnen worden opgenomen. Men kan denken aan gezinnen die kwamen tot de zogenaamde ‘geloofsdoop’. Daar zou ik toch uitermate behoedzaam in zijn en daar is ook een heldere reden voor: die zouden eerder thuis horen in de groep die in het eerste artikel ter sprake kwam. Zij hebben immers geen afscheid genomen van het christelijk geloof, ze hebben een andere visie gekregen op een van de sacramenten – en wellicht nog op meer onderdelen van de geloofsleer. Wanneer een kerkenraad met deze broeders en zusters een blijvende band wil bewerkstelligen, is daarom eerder te denken aan het vermelden in de gewone gemeentegids, met bij hun namen de letters M of G. Het heeft overigens alleen zin wanneer er sprake is gebleven van een daadwerkelijke band met de gemeente, op de een of andere manier. Zo heb ik het zelf wel eens meegemaakt dat iemand, na een periode van aansluiting bij een evangelische gemeente toch weer bij zijn gereformeerde wortels, en in de bedding van de Chr. Geref. gemeente die ik diende terugkwam: hij was die gemeente nog niet vergeten. En hij werd warm welkom geheten, want de gemeente was hem omgekeerd ook nog niet vergeten – en zo hoort het ook.

Hier past een korte tussenbezinning: misschien vraagt iemand zich af of deze christenen dan niet gewoon lid van de gemeente kunnen blijven. De praktijk wijst uit dat dit hier en daar wel gebeurt. In dit kerkblad heeft ds. N. Vennik kort geleden een heldere serie geschreven over wat wij gemakshalve de kinderdoop (beter: de huisdoop) noemen. Binnen een gereformeerde traditie (en daarin wil de CGK van harte staan) is dat een geestelijk aangelegen punt. De kerkorde zegt erover: ‘Leden der kerk die zich laten overdopen, onttrekken zich feitelijk aan de gemeenschap van de kerk, al is dit feit nog niet altijd als een breken met de kerk te beschouwen‘ (art. 77 lid 5). Deze formulering geeft aan hoe complex dit vraagstuk is. Maar een kerkenraad kan hier dus niet doen alsof er niets aan de hand is. In het kader van ons onderwerp laat ik het hierbij, er zou veel meer over te zeggen zijn.
 
Soms kan het proces van – wat onder ons vaak genoemd wordt – ‘overdoop’ heftige reacties in de gemeente en in de kerkenraad (en in de families, maar soms ook weer tegengesteld aan de reacties in de kerkenraad…) oproepen. Het blijven opnemen als gast- of meelevende leden in de gemeentegids (opnieuw: indien de betrokkenen dit verzoeken!) kan daarom gevoelig liggen. Maar ik stel daar wel de vraag bij: wat is erger – oprechte christenen met een andere visie op een sacrament, of leden die geen band aan de God van het sacrament meer hebben? Om over na te denken…
 
Een grens?
Er rest nog een vraag: is er een tijdsgrens aan de vermelding van voormalige leden in dat bijzondere bestand achterin de gemeentegids? Eigenlijk denk ik dat zich dat vanzelf wijst: iemand kan uit het rayon van de gemeente verhuizen, en dan kan het contact geen voortgang meer vinden, of het contact kan zo verwateren dat men merkt dat er geen prijs meer op wordt gesteld. Dus: maar niet al te veel regelgeving. Daarbij mag men in gedachten houden: onze goede God houdt het heel lang vol met mensen!

Huizen               
D. Quant

Ds. Quant (1950) is predikant van de gemeente van Huizen.