{mosimage}Wat wij in de Bijbel lezen verschilt soms behoorlijk van wat wij gewoon vinden. Velen stellen zich de vraag hoe wij bijbelwoorden zinvol kunnen betrekken op onze tijd. De wetenschap die zich bezighoudt met deze vraag, is de bijbelse hermeneutiek. Altijd is gezocht naar een brug tussen de tekst en de lezer.

Met de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden wij dat God Zich aan ons heeft geopenbaard voor zover dat voor ons nodig is. Daarin toont Hij zijn zorg voor ons. Hij wil dat wij behouden worden. Het geopenbaarde Woord dat Hij op schrift heeft laten stellen is een richtsnoer en maatstaf voor ons geloof. Maar deze belijdenis neemt al onze vragen nog niet weg. Bijbelteksten worden soms heel verschillend uitgelegd. Wil die kloof worden overbrugd, dan is een uitlegger nodig. Voor de Emmaüsgangers was Jezus de uitlegger. Hij staat tussen deze discipelen en de oude teksten. Hij leert hen op een andere manier te lezen zodat de Schrift voor hen opengaat. Hij past de woorden van Schrift ook op hen persoonlijk toe. Hij ruimt het obstakel op dat instaat tussen de discipelen en de tekst. De oude tekst krijgt via Jezus een nieuwe betekenis. Maar ook wanneer we ons bij de uitleg van woorden van het Oude Testament door Christus laten leiden, blijven we moeite houden met bepaalde voorschriften. We zien niet altijd hoe we bijbelwoorden over bijvoorbeeld geweld, de ondergeschikte positie van de vrouw en strenge strafbepalingen een plaats kunnen geven in onze tijd. Is er niet sprake van een diepe kloof? Kan die kloof wel worden overbrugd?
Hermeneutiek
Vanaf het begin van de kerkgeschiedenis is gesproken over de uitleg van de Schrift. Die uitleg vond plaats aan de hand van bepaalde richtlijnen. Soms zijn die richtlijnen uitdrukkelijk onder woorden gebracht, vaak ook niet. In elk geval is altijd geprobeerd een brug te slaan tussen de tekst en de lezer. Dr. Arie W. Zwiep, universitair docent Nieuwe Testament en Hermeneutiek aan de Vrije Universiteit Amsterdam, heeft daarvan een historisch overzicht gegeven. Hij beschrijft de geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek vanaf het begin van de christelijke kerk tot aan de eerste helft van de negentiende eeuw. Uit de geweldige hoeveelheid materiaal heeft hij een keuze gemaakt. Daarin is hij uitstekend geslaagd. De volgende onderwerpen komen in verband met het thema aan de orde: allegorese, joodse exegese in en om het Nieuwe Testament, het Vroege Christendom, de Alexandrijnse en Antiocheense School, de Latijnse kerkvaders, de Middeleeuwen, het humanisme en de Reformatie, de tijd tussen Reformatie en Verlichting, en de Verlichting zelf, het rationalisme en de historische kritiek, en ten slotte Schleiermacher en de overgang naar de nieuwere hermeneutiek.

Allegorese en traditie  
In de eerste eeuwen van onze jaartelling was met name de allegorische verklaring populair. Zij werd ook toegepast door joodse theologen en in het Nieuwe Testament. Denk aan wat Paulus schrijft over de rots in de woestijn: die rots was Christus. Vroegchristelijke auteurs hebben het middel van de allegorese niet alleen toegepast op oudtestamentische teksten maar ook op teksten uit het Nieuwe Testament. Een bekend voorbeeld daarvan is de uitleg van de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Achter elk aspect van de gelijkenis ligt volgens deze methode een diepere, geestelijke betekenis: de herbergier is dan Paulus en de twee muntstukken staan voor het dubbelgebod van de liefde.
Deze manier van bijbeluitleg getuigt stellig van eerbied voor de bijbeltekst. Tegelijkertijd zoekt de uitlegger naar een geestelijke betekenis van wat geschreven staat. Daaruit kunnen rijke en opbouwende gedachten voortkomen. De allegorische uitleg werd langzamerhand een hoofdstroming in de uitleg van de Bijbel. In de oudheid was daaraan de naam van de Alexandrijnse school verbonden. In de Middeleeuwen werd deze methode onder invloed van Augustinus verder uitgebouwd. Blijkbaar wist de symbolische uitleg bij velen een snaar te raken. Wel heeft de kerk voortdurend willen waken voor een willekeurige uitleg. Zij stelde de grens van wat de traditie leerde.

Sola scriptura
Toch is er ook kritiek gekomen op de allegorische uitleg. Gemakkelijk kan daarin het element van de willekeur binnensluipen. In de oude kerk maakt de Antiocheense school zich tegenover de Alexandrijnse school sterk voor de letterlijke, historische betekenis van de tekst. Deze uitleg werd de tweede belangrijke hoofdstroming in de uitleg van de Schrift.
Daarbij sluit de kerk van de Reformatie zich aan. Zij geeft de Bijbel weer de plaats die hem toekomt, los van de heerschappij van Rome. Moeilijke teksten worden aan de hand van duidelijke teksten verklaard. De allegorese staat op de achtergrond. Alleen bij de verklaring van teksten die naar ons inzicht met elkaar in strijd zijn, kan de allegorese uitkomst bieden. Voorop staat het principe: sola scriptura (alleen de Schrift). Maar de ontwikkelingen gaan verder.
De uitleg van de Bijbel in de protestantse traditie na de Reformatie gaat twee kanten op. Het ene spoor is een radicale doorvoering van wat de Reformatie heeft gebracht, de bevrijding van het juk van het pauselijk gezag en de kerkelijke traditie. Deze nieuwe uitleg onderstreept het inzicht en het innerlijk licht dat de Heilige Geest geeft aan de individuele gelovige. Het  andere  spoor houdt vast aan de schrifttekst, zelfs zozeer dat soms eigenschappen van God werden toegeschreven aan de bijbeltekst. Als tegenbeweging tegen een rationele (verstandelijke) manier van omgaan met de Bijbel, zien we een terugkeer naar de Schrift en de praktische vroomheid.

Onbedoelde effecten
De ontdekking van de Reformatie heeft veel losgemaakt. De uitleg van de Bijbel was niet meer afhankelijk van het gezag van de kerk. Steeds dieper ging het onderzoek van de teksten en met name het onderzoek naar hun letterlijke, historische betekenis. Daardoor kwamen ook steeds meer vragen op. Deze vragen hadden bijvoorbeeld betrekking op het ontstaan van de Bijbel en de vorming van de lijst met canonieke boeken. Maar ook werden kritische vragen gesteld over bijvoorbeeld de wonderen. Openbaring en rede worden scherp tegenover elkaar geplaatst. De vraag is hoe bijbelteksten gelezen en gebruikt moeten worden. Steeds groter wordt het besef van een diepe kloof tussen de tekst-van-toen en de wereld-van-nu. Sommigen stellen dat de bijbelschrijvers een eigen beeld van de Christus hebben willen schetsen dat verschilt van de historische Jezus.
Friedrich Schleiermacher wilde de verschillende manieren van uitleg bijeenbrengen en de geloofservaring van mensen verbinden met de resultaten van historisch-kritisch bijbelonderzoek. Hij was de eerste die meer wilde doen dan regels geven voor de uitleg van de Bijbel. Hij ging na wat er gebeurt tussen de lezer en de tekst. De tekst heeft invloed op de lezer, en ook de lezer doet iets met zijn tekst. Daarmee is een begin gemaakt met de hermeneutische bezinning in de moderne zin van het woord.
Een vervolg op dit waardevolle boek zal gaan over de ontwikkelingen vanaf de negentiende eeuw tot en met onze tijd. Daarin zal ook de balans worden opgemaakt en zal Zwiep een aanzet geven voor een systematische hermeneutiek. Het boek, dat is uitgegeven bij de VU University Press, is een aanrader voor predikanten, theologen en een ieder die zich interesseert voor de uitleg van de Schrift.  

Feanwâlden                                    
D. J. Steensma

N.a.v. A. Zwiep, Tussen tekst en lezer. Een historische inleiding in de bijbelse hermeneutiek. Deel 1. De vroege kerk – Schleiermacher. V.U. Uitgeverij Amsterdam 2009. XXIII + 453 blz. €  39,50; ISBN 9789086593422