{mosimage}Doorgaans geven mensen ruime aandacht aan hun lichaam. Soms grenst die aandacht aan verheerlijking. Ook een ander uiterste is mogelijk: minachting en verwaarlozing van het lichaam. Maar hoe ziet een christen zijn lichamelijk bestaan? Volgens de apostel Paulus is het lichaam van wie gelooft een tempel van de Heilige Geest. Een uitspraak met consequenties.

Wie gelooft mag weten dat hij de Heilige Geest heeft ontvangen. Soms zijn wij wat dat betreft onzeker over onszelf: 'Zou ook ik de Geest van God hebben ontvangen?' Dan hebben we aarzelingen over de echtheid van ons geloof. We wachten misschien op een bijzonder teken dat ons daarover zekerheid zou moeten geven. De inwoning van de Geest is een onverstelbaar grote werkelijkheid. We vragen ons af of sommigen niet al te vrijmoedig getuigen dat de Gave van God in hen woont. Toch laat de Bijbel geen misverstand bestaan over het ontvangen van de Heilige Geest. Wie eenvoudig zijn vertrouwen stelt op de Here Jezus, hoe aarzelend en zwak ook, mag weten dat de Trooster in hem woont. Daartoe heeft Christus Hem gegeven. Hij heeft dat niet alleen gedaan voor wie zich geestelijk sterk voelen, maar juist ook voor wie zwak zijn in zichzelf, voor mensen met zonden en tekortkomingen.
Zulke mensen spreekt Paulus aan in zijn brief aan de gemeente van Korinte. Deze gemeente was verre van volmaakt. Toch verklaart de apostel dat de Geest in hen woont. Daarmee zegt hij niet dat elk individueel lid van die gemeente de Geest heeft ontvangen en eeuwig behouden wordt. Wel is daarmee gezegd dat wie zijn zonden belijdt, vertrouwt op de belofte van de Here en bereid is voor Hem te leven, het eigendom van Christus is en daarmee de goddelijke gave van de eindtijd heeft ontvangen.

Eigendom
Wie het eigendom van Christus is, mag weten dat de Geest in hem woont. Gezien die belofte houdt Paulus de gemeenteleden van Korinte voor dat hun lichaam een tempel van de Heilige Geest is die in hen woont (1 Kor. 6, 19).
Alleen op deze plaats in de Bijbel lezen wij deze aanduiding van het lichaam van een christen. Eerder in zijn brief aan Korinte noemt Paulus de gemeente als geheel een tempel van de Geest. Dat doet hij in het derde hoofdstuk (1 Kor. 3, 17). In het zesde hoofdstuk daarentegen spreekt hij over het lichaam van de individuele gelovige. Dat lichaam is een tempel van de Geest. Een christen behoort niet zichzelf toe.
Ook Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus brengt dat onder woorden. De christen die in de catechismus aan het woord is, belijdt dat hij niet zichzelf toebehoort. Zijn ziel en lichaam behoren Christus toe. Hij is Koning. Hij regeert, leidt en helpt de zijnen door zijn Geest. Die belofte heeft Hij gegeven vóór zijn sterven. In zijn afscheidsgesprekken met zijn discipelen heeft Hij beloofd dat zijn Geest bij hen zal zijn en in hen zal blijven. Daarom staan zij onder het beslag van de Heilige Geest. Hun lichaam is zijn tempel.
Daarmee wordt nogal wat gezegd. Een tempel is een heilige plaats, een plaats waar de godheid zijn volk ontmoet. Het lichaam is dus in Christus een plaats waar de Here de zijnen tegemoetkomt. Juist daar wil Hij dat doen. Hij is niet overal op gelijke wijze. De wereld is nog niet verlost. Zijn Geest kan daarom niet overal wonen. Maar Hij woont wel in wie Hij tot zijn woning heeft uitgekozen. De gelovige is een afgezonderde, geheiligde plek op aarde. De ruimte waar de Geest woont, is geen gebouw van steen, hout, zilver of goud, het lichaam van de gelovige, de plaats waar Hij in het bijzonder woont en werkt.

Waardering
De uitspraak dat ons lichaam in Christus een tempel is, is menselijk gesproken onbegrijpelijk. Wie is de mens dat hij een huis van de Geest kan en mag zijn? We kunnen die uitspraak alleen maar begrijpen wanneer wij luisteren naar het evangelie. Het evangelie leert ons dat deze werkelijkheid is gegeven met het werk van Christus. Hij heeft niet alleen de ziel maar ook het lichaam van de zijnen gekocht en betaald. Hij is voor ons gestorven toen wij nog zondaren waren (Rom. 5, 8). Hij heeft zijn gezegend lichaam aan het kruishout laten nagelen, toen ons lichaam nog vuil was door de zonde. Hij is ook voor dat vuile lichaam gestorven. Daarom is Hij heer en gebieder over ons vlees en bloed en heel ons lichamelijke bestaan. Het behoort Hem toe. Paulus verklaart dat de lichamen van de gelovigen in Korinte leden zijn van Christus (1 Kor. 6, 15).
Wanneer wij ondanks de aarzelingen die we misschien hebben, toch mogen weten dat ook ons lichaam een tempel van de Heilige Geest is, heeft deze wetenschap grote gevolgen voor de wijze waarop wij in het leven staan. We beseffen dat ons lichaam een grote waarde heeft. Wie zal de tempel van God verachten? Wie dat doet, zal zelf worden veracht.
Dat ons lichaam een hoge waarde heeft, wisten we trouwens ook al. Is ons lichaam niet door God geschapen? Hij heeft ons lichaam geschapen voordat Hij ons de levensadem inblies. Lichaam en ziel zijn daarom onlosmakelijk met elkaar verbonden. Beide hebben invloed op elkaar. Het lichaam heeft onmiskenbaar invloed op de ziel, en omgekeerd de ziel op het lichaam.
Maar er is meer. Ons lichaam heeft ook een hoge waarde vanwege de persoon en het werk van Christus. Zijn werk was dat Hij zijn bloed voor ons heeft gegeven, ook voor ons lichaam. Wat zijn persoon betreft: Hij heeft ons mens-zijn aangenomen toen Hij naar de aarde neerdaalde. Daarmee heeft Hij ons lichamelijke bestaan aangenomen. Zijn verlossing raakt daarom ook onze fysieke werkelijkheid. We belijden de opstanding van het lichaam op de jongste dag.

Verwondering
De belofte dat ons lichaam in Christus een tempel van de Heilige Geest is, onderstreept de hoge waarde daarvan. De Geest woont in een lichaam dat geschapen en verzoend is, en wacht op de verlossing in heerlijkheid op de jongste dag. Zo mogen we ons eigen lichaam zien. Zo zien we eveneens het lichaam van onze broeders en zusters in de gemeente. Het lichaam van mijn broeder is eveneens een tempel van de Geest.
We verwonderen ons over de belofte dat God sowieso wil wonen in mensen en dat ons lichaam deze hoge waarde ontvangt. Ons lichaam heeft die waarde niet vanwege zijn eigen voorkomen. Niet alleen een volstrekt gaaf lichaam mag in Christus een tempel zijn. Ook een ernstig gehandicapt lichaam is door het geloof een goddelijke woning. Juist ook het lichaam van hen die op waardering van mensen niet rekenen en volledig op God aangewezen zijn, mogen getroost zijn dat hun lichaam waardevol is in de ogen van Here.
Vooral verwonderen wij ons over het feit dat de Geest wil wonen in een lichaam dat is aangetast door de zonde. Juist vanwege die zonde is ons lichaam een woning die allesbehalve heilig is. We hebben haar juist elke dag vuiler gemaakt. Toch heeft ons lichaam in Christus de status van woning van de Geest. Voor onze levensstijl kan dat dan ook niet zonder gevolgen blijven.
 
Feanwâlden                                   
D. J. Steensma