{mosimage}Wie de woorden ‘artikel 12’ roept, loopt grote kans dat er een verwonderd gezicht tegenover hem/haar te zien is. Er wordt diep nagedacht en misschien dat er iemand zegt: zit onze gemeente in financiële problemen dan? Want zo kennen we art. 12 in de samenleving: met betrekking tot de zogenaamde ‘artikel 12 gemeenten’. Dat zijn burgerlijke(!) gemeenten die financieel armlastig zijn en daarom door ‘Den Haag’ stevig aan de leiband worden gelet. In het kerkelijk leven gaat het bij art. 12 echter om predikanten. Vandaag het tweede artikel.

In het vorige artikel verkenden we de redenen waarom een predikant tot op de dag van vandaag een aanvraag tot eervolle ontheffing uit het ambt kan aanvragen, om zodoende de weg vrij te maken om over te gaan tot een ‘andere staat des levens’. De vraag komt op of er vandaag de dag niet meer aan de hand is dan de situaties die in het vorige artikel beschreven werden. Verandert onze ambtsopvatting bijvoorbeeld? Dat is niet onmogelijk; men signaleert dat uiteindelijk ook bij de verkiezing van ouderlingen en diakenen: daar blijkt soms vier jaar al te lang te zijn voor sommige broeders. Men kan het ook koppelen aan de veranderende maatschappelijke opvattingen over de vraag hoe de financiële middelen voor het gezin op tafel komen: vroeger was de vrouw van de predikant echt de pastoorse, vandaag is zij niet zelden een zelfstandig verdienende, al of niet parttime. Op een gegeven moment kan dan ook de vraag binnen het gezin aan de orde komen of het wel zo nodig is dat de predikant ‘full time’ zijn werk blijft doen. Besloot de synode niet in 2007 dat gemeenten een parttime predikantschap mogen instellen (hetgeen in de  praktijk al een paar jaar hier en daar gebeurde)? En natuurlijk kan de predikant die daar zijn roeping in bevestigd ziet, daarbij een andere kleine gemeente zoeken die hem eveneens parttime kan beroepen, maar hij kan ook parttime natuurkundeleraar worden (wanneer hij daarvoor de vereiste papieren bezit) of eindelijk die legpuzzel van 18.000 stukjes gaan maken. Daar kan het bij blijven, maar het kan ook de eerste aanzet zijn tot een volgende stap: het geheel en al overgaan op een andere maatschappelijke levensinvulling. Laten we niet de illusie koesteren dat de veranderingen in de maatschappij halt zouden houden bij de kerk, of – als we die illusie al niet hebben – dan toch halt zouden houden bij de drempel van pastorieën. Dat is maar hoogst zelden het geval.

Principieel
En zo kan het dus zomaar gebeuren dat een broeder-predikant zich de vraag stelt of dat wat tot op dit moment zijn levensvulling is (zich volledig te wijden aan de roeping tot het ambt van predikant) misschien ook anders zou kunnen lopen. Maar juist dán is het ook zaak ernst te maken met het principe zoals dat onder ons geldt: in principe is het staan naar het ambt van predikant een zaak van het hele leven, onder Gods zegen, uitzonderingen daargelaten. De kerkorde spreekt over gewichtige oorzaken. En die gewichtige oorzaken staan niet ter beoordeling van de predikant zelf (al is hij waarschijnlijk de eerste die ze overweegt), maar ze zijn ter beoordeling van de kerkelijke vergaderingen.

Natuurlijk kent iedere predikant zijn perioden van inzinking, aanvechting en twijfel. Men komt dergelijke broeders al in de Schriften tegen; te denken is aan Elia, die op een gegeven moment zich neerlegt met de bede dat de Here zijn profetenroeping van hem afneemt (1 Kon. 19:1-8). Het gaat anders: de roeping blijft, maar hij krijgt van Godswege een ‘sabbatical’. Dat is nog niet zo slecht in het kerkelijk leven, wil de roeping gevoed blijven…

Scherper nog: een predikant kan zijn roeping ongehoorzaam zijn wanneer hij daar onderuit wil komen. Wilde Jona zijn roeping niet ontvluchten en werd hij niet met harde hand en op niet mis te verstane wijze door de Here op zijn plaats teruggezet?

Waar ergens, dan wordt juist van een predikant getrouwheid gevraagd voor het werk waartoe de Here roept. Zoals vele anderen kan ook hij een keer in een (midlife)crisis komen. Maar hij zal zeker ervaren dat hij, juist wanneer hij dan stil blijft vertrouwen op de Here die hem eens riep, daar geestelijk verdiept weer uit mag komen en tot des te meer zegen voor het gemeentelijk werk kan zijn. Ik meen dat vele collega’s dit uit eigen ervaring zullen kunnen onderstrepen.

Soms wringt het
Ik wil niet ontkennen dat het ambt soms kan ‘knellen’. Wie het oor te luisteren legt in de kerken, weet van broeders die het gevoel hebben dat zij in het werk van gemeentepredikant niet ten volle hun gaven kunnen ontplooien. In dergelijke situaties valt het woord ‘bediening’ nog wel eens. En die bediening zou dan net iets anders inhouden dan de dienst van predikant.
Wel, er is alles voor te zeggen om dat knellende gevoel dan aan de Here in het gebed voor te leggen. Er is zeker vandaag de dag in het predikantswerk veel variatie, getuige de inhoud van onderscheiden beroepsbrieven. Als de Here een andere weg met je wil gaan, zal Hij dat ook laten zien. Dat kan ook de weg van art. 6 K.O. zijn: predikant in een breder segment van de samenleving. In ieder geval is het in zulke tijden goed om nog eens na te gaan hoe de weg tot het predikantschap geopend is en hoe de voorbereiding daartoe gezegend is; ook: hoe de kerken daarbij tot steun zijn geweest, in opleiding (de TUA) en soms financiële support. Een lange weg, door de Here gebaand, voor het leven bedoeld. Zoals het ook voor een huwelijk heel heilzaam kan zijn nog weer eens terug te gaan naar de eerste tijd…

Consequenties
Wat zijn de consequenties van een beslissing van een classis om over te mogen gaan tot een andere staat des levens? Wel, dat is in de wortel een eenvoudige zaak: vanaf een bepaalde datum, door de classis vast te stellen, is men geen predikant meer en is de gemeente waaraan men verbonden was vacant geworden. Wel is de kerkenraad van die gemeente nog voor ten hoogste een jaar verantwoordelijk voor een financieel bedrag voor levensonderhoud  (een en ander afhankelijk van de leeftijd en de diensttijd van de gewezen predikant). Daarna is de kerkenraad daar vrij van en volgen nog maximaal drie jaar waarin de kerken gezamenlijk voor een financiële uitkering garant staan, onder bepaalde voorwaarden. Dat is allemaal te lezen in de regeling bij voortijdige ambtsbeëindiging predikanten; u kunt die vinden in bijlage 6 van onze kerkorde. De kerken hebben dat keurig geregeld, zodat iemand die deze weg gaat de tijd krijgt om weer op een andere wijze in het levensonderhoud te voorzien.      

Ook bij het bereiken van de (nu nog) 65-jarige leeftijd mogen deze broeders aankloppen bij de kerken; zij hebben recht op een deel van de emeritaatsuitkering (te lezen in bijlage 7 kerkorde, art. 23 en 24). Met nadruk: op geen enkele wijze worden deze broeders dus achtergesteld, en zo hoort het geestelijk ook.

Het spreekt voor zichzelf dat een broeder, wanneer hij de weg van art. 12 K.O. is gegaan en geen predikant meer is, ook geen predikantswerk meer doet. Met name is daarbij te denken aan het voorgaan in de zondagse erediensten: dat is voorbehouden aan predikanten en enkele anderen die daartoe de bevoegdheid van de classis hebben gekregen. Gewezen predikanten hebben dat recht dus niet, tenzij de classis een speciale regeling heeft getroffen. Catechisaties geven mag in principe ieder belijdend lid, ook bezoekwerk is niet speciaal ambtelijk ingekaderd (tenzij er sprake is van vermaan en tucht), dus men kan zich op veel gebieden laten inschakelen, de preekstoel uitgezonderd. Plechtig gezegd: het ambt van alle gelovigen blijft, ook wanneer het bijzondere ambt uit iemands leven verdwijnt.

Huizen                        
D. Quant