Wie gelooft hangt met beide handen aan het koord van Gods belofte. Hij hangt daar veilig, maar wel boven de afgrond van zonde en dood. Kijkt hij omhoog naar God, dan weet hij zich door het geloof gerechtvaardigd. Maar kijkt hij naar beneden of naar binnen, dan slaat de schrik hem om het hart vanwege zijn schuld en schamelheid.

De ervaring van aanvechting is volgens Luther eigen aan het geloof. Ook Calvijn en Kohlbrugge spraken in die trant. Dr. A. de Reuver heeft daarover een bijzonder waardevol boekje geschreven.
Volgens Maarten Luther (1483-1546) is elke christen een kruisdrager. Het kruis dat hij draagt, bestaat bijvoorbeeld uit ziekte, rouw, tegenslag of schuldbesef. Op verschillende manieren kan een christen worden aangevochten. De ergste vorm van aanvechting is de gedachte dat Gods belofte niet voor hem zou zijn. De wet slaat hem neer. Het evangelie is geen evangelie meer. Hij ziet louter en alleen verlorenheid. Luther kende deze aanvechting uit eigen ervaring. Hij was bang dat hij niet behouden zou zijn. Sterk was hij onder de indruk van Gods heiligheid. Maar te midden van de aanvechting heeft hij de betrouwbaarheid en troost van Gods beloften ervaren.
Verborgenheid
Deze aanvechting is geen teken van een onvolwassen geloof, geen ziekteverschijnsel. Het omgekeerde is het geval. Aanvechting kenmerkt het geloof: hoe groter christen, hoe groter de aanvechting. Geen aanvechting, dan geen christen. Altijd blijft in het geloofsleven de spanning van de strijd aanwezig. De reden daarvan is dat we het stadium van het zondaar-zijn in het aardse bestaan nooit achter ons laten. Wel mogen we door het geloof weten dat we gered zijn, maar tegelijk zien we uit naar de volkomen verlossing. We 'hebben' de verlossing, maar hebben haar tegelijkertijd nodig. In dat spanningsveld staat het geloof. Daarom is de aanvechting waarmerk en bedding van het geloof.
Die aanvechting houdt verband met de wijze waarop God Zich aan ons bekendmaakt. We kunnen Hem niet rechtstreeks kennen. Dat kan alleen via zijn verborgenheid. Mozes mocht alleen maar de rugzijde van de Here God zien. Wat wij van Hem zien, is zijn verborgenheid en menswording in Christus Jezus en diens zelfovergave aan het kruis. God verbergt zijn woord van heil achter zijn woord van oordeel. Hij wil dat we op Hem vertrouwen. Dat kunnen we alleen maar echt doen wanneer we Hem niet zien en juist het tegendeel van zijn heil opmerken, namelijk zijn oordeel. Dan pas komt het geloof tot openbaring: ondanks de ervaring van het tegendeel toch vertrouwen op Hem!
Daarom kan het geloof niet zonder de wet. De wet is naast het evangelie een van de pijlers waar het gebouw van het geloof op rust, één kant van de spanningsboog die het gebouw draagt. Wet en evangelie horen daarom bij elkaar. Wanneer we de wet zouden missen, zou het geloof geen spanning meer bezitten, maar vlak en doods zijn. Dan zouden we gaan roemen in onszelf. Dan zou de zelfverzekerdheid ons beheersen. Maar God wil het tegenovergestelde, namelijk dat wij niet op onszelf vertrouwen maar op Hem alleen en aan Hem genoeg hebben.
Duidelijk is daarmee dat aanvechting niet eenvoudig een werk van de duivel is. Zeker heeft hij een belangrijke rol. Hij bestrijdt Gods kinderen en vecht hen aan. Maar toch moeten we volgens Luther uiteindelijk achter deze aanvechtingen de hand van de Here zien.

Oefening
Volgens Johannes Calvijn (1509-1564) heeft diegene die de angst vanwege de aanvechting niet kent, het ware geloof nooit geproefd. Iedere gelovige kent iets van die angst die veroorzaakt kan worden door ongeloof, verzoeking of verleiding. Verder kunnen allerlei andere zaken die op zichzelf niet slecht zijn, het geloof aanvechten: luxe en weelde, macht en aanzien. Daarnaast is een bestrijding van het geloof door laster, vervolging en ontbering mogelijk. Geestelijke aanvechting daarentegen vormt een apart verhaal. Die aanvechting bestaat hierin dat we wel in Gods beloften geloven, maar niets van die vervulling zien. De realiteit van het dagelijks leven komt dan in botsing met Gods beloften: we kunnen niet begrijpen hoe de zichtbare werkelijkheid overeenstemt met die beloften. De duivel maakt daarvan gebruik. Hij doet ons vragen waar God bij dat alles is. Op die manier vecht hij het geloof aan en verduistert hij ons zicht op Gods beloften.
Toch is de duivel niet anders dan een instrument van God. Ook mensen die zich vijandig gedragen ten opzichte van de gelovigen, zijn uiteindelijk geen zelfstandige macht. Gods hand is daarachter aan het werk. Hij laat de zijnen niet los, zelfs niet in de hevigste aanvechtingen. Hij houdt de zijnen vast. Niets anders wil Hij dan dat de zijnen in de engte sterker worden in vertrouwen. Zo geneest Hij ons. Zijn bedoeling is dat we afzien van eigenroem en zelfverzekerdheid en volledig op zijn barmhartigheid vertrouwen. Hij wil dat we vluchten onder zijn vleugels en daar rust en veiligheid vinden. Kruisdragen doet een christen wennen aan het afzien van het tegenwoordige leven en oefent hem in de overdenking van het toekomende. Christus helpt daarbij. Zelf heeft Hij op gelijke wijze aanvechtingen meegemaakt. Hij helpt de zijnen in het geloof dat zich dwars tegen een tegenstrijdige ervaring in vastgrijpt aan Gods beloften alleen.

Priem
Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875) heeft velen met zijn sterk doorleefde preken aangesproken. Hij kende zelf de smeltkroes van de aanvechting. Volgens hem horen aanvechtingen bij het leven als verkoudheid, duizeligheid en kiespijn. We mogen ze niet verheerlijken, maar ze horen er wel bij. Het geloof is een dagelijkse strijd: wat we zien en ervaren, stemt niet overeen met Gods beloften. Dat ervaart de gelovige in een situatie van ziekte, verdriet, armoede, zorg of tegenslag, maar vooral in zijn innerlijk. Ziende op de grootheid en heiligheid van de Here slaat gemakkelijk de geestelijke mismoedigheid toe. Deze mismoedigheid bewerkt dat we meer letten op onze zonden dan op Gods genade. Dan zoeken we de zekerheid van het geloof in onszelf. Wanneer we die vervolgens niet vinden, slaat de twijfel toe. Dat is ook wat de duivel wil. Hij kent onze zwakste plekken. Hij wil dat we Gods geloofwaardigheid in twijfel trekken. Maar gelukkig heeft hij geen vrij spel. Achter de duivel staat de Here die de zijnen vasthoudt. Hij wil die aanvechting ombuigen naar zijn bedoeling en gebruiken bij zijn werk in het leven van de zijnen. Het is zelfs zo dat Hij juist in de aanvechting en de strijd werkzaam is.
Geloven leren we uiteindelijk alleen maar in de aanvechting. Daar ontvouwt zich het ware vertrouwen op Gods toezegging. Zolang we voorspoed hebben, geloven we eigenlijk niets. Dan werkt een sleurgeloof in ons hart. Maar dat breekt wanneer onheil zich aandient. Want dan verwacht het direct hulp. Maar echt geloof is een geloof dat zich uitsluitend aan Gods beloften hecht. Het verwacht geen direct ingrijpen van de Here. Het heeft aan zijn belofte genoeg. In de strijd tegen de aanvechting beschikt het over een effectief wapen, namelijk de priem van het 'nochtans': ook al schijnt alles tegen, nochtans heeft God zijn belofte gegeven.
Het boekje van professor De Reuver, emeritus hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland, is een nuttig tegengeluid in onze tijd waarin we veel horen over een zelfverzekerd gelovig-zijn en een bijna vanzelfsprekende toegang van de mens tot God. Het is eveneens een spiegel voor onszelf en een bron van troost voor ieder die wordt aangevochten in het geloof.

Feanwâlden                                    
D. J. Steensma

Naar aanleiding van: dr. A. de Reuver, Aangevochten geloof bij Luther, Calvijn en Kohlbrugge. Serie Studium Generale, deel 11; uitgeverij Groen te Heerenveen, 2011; 111 blz.; ISBN 978 90 8897 014 6; prijs € 7, 50.