Collega Nico Vennik en ik zullen enkele artikelen schrijven over de preek en het preken. Je kunt het tegelijk breder trekken naar het voorgaan in de diensten. Een preek is nu eenmaal in onze setting niet los verkrijgbaar. Bovendien, in onze structuur van samenkomsten is de dominee het manusje van alles. Vooraf heeft de koster het water op de kansel gezet en heeft de kerkenraad gebeden om de Heilige Geest, deed de organist het voorspel en dan gaat het los. Dan ben jij aan de beurt die de titel draagt ‘vDm’: verbi Divini minister. Dienaar van het Goddelijke Woord.
Ik schrijf het met hoofdletters. Niet per se uit principe, maar vanwege het feit dat de preek door velen als bediening van het Goddelijke Woord wordt gezien en beleefd. Wat het ook is! Het heeft dan sowieso iets verhevens, iets onaards. Preken valt dan in een buitencategorie, zoals sommige bergen in de Tour de France. Met niets te vergelijken en door wel heel speciale mannetjes gebracht.

Omgekeerd is het ook te zeggen. De preek wordt door velen vandaag gezien en beleefd als enkele kanttekeningen op of bij je bestaan of wat religieus commentaar bij de tijd. Wat het ook is!  Het wil je leven duiden en richten en het moet vooral praktisch zijn. Wat met dat praktische dan bedoeld wordt is niet altijd duidelijk. En als het al praktisch wordt, dan is men regelmatig geïrriteerd. Zoals die vrouw die naar de beroemde prediker Spurgeon kwam en zei dat hij zo geweldig over ‘de zonde’ had gepreekt. Van de weeromstuit zei Spurgeon tegen haar: ‘Lieve mevrouw, maar u bent die zondaar!’ Waarop ze beledigt wegstevende. Ik bedoel maar. Waar beginnen wij, mijn collega Vennik en ik, aan wanneer we het hebben over de preek. Het slachtoffer - de preek dus - ligt vaak figuurlijk verfrommelt als een snoeppapiertje tussen de kerkbanken of verdrinken we in een bak al of niet zwarte koffie. En dat niet door een stel kwajongens alleen, maar ook door serieuze kerkmensen jong en oud. Nu ga ik niet onmiddellijk op hoge toon tegen u en jou zeggen: ‘Dat moet u niet doen!’ Wanneer ik dat doe, dan zult u en zul jij onmiddellijk denken: ‘Nogal wiedes, hij preekt voor eigen parochie!’ Natuurlijk overdrijf ik met bovenstaande typeringen. Niettemin mag duidelijk zijn dat wij met het onderwerp ‘de preek’ een problematische zaak bij de kop hebben. En dat niet pas nu, maar al een hele tijd, getuige de toch al weer wat gedateerde boekjes ‘waarom preken?’ of kennelijk met een soort moed der wanhoop geschreven boekje ‘en toch preken!’. Het doet vermoeden dat dus al langere tijd preken zoiets had als paarlen voor de zwijnen werpen of ploegen op rotsen. Niet dat het altijd verweten werd of wordt aan de hoorder. Ook het vehikel van de preek als zodanig kwam en komt onder schot. Het zou een gedateerd medium zijn om de mensen nog mee te bereiken. En dat steeds meer vandaag, aangezien we leven in wat we noemen een beeldcultuur. Mensen, en niet alleen de kinderen, willen iets zien. Dank God, voor de uitvinding van de beamer, want die redt ons predikers weer enkele jaren vooruit. Vroeger schoot je met de pijl van het woord, nu schiet je met de bullets van je PowerPointpresentatie. Excuus, voor de moeilijke en de Engelse woorden, maar die zijn nu eenmaal nodig voor de insiders en ‘om over te komen’. Ik word er wel een beetje draaierig van als predikant, dat kan ik u en jou eerlijk zeggen. Hoe moet het nu? Wanneer ik de reeks predikundige voorschriften doorworstel waaraan een goede preek moet voldoen en ik voeg daar de wensen bij van alle (kerk)mensen, dan is er geen chocolade meer van te maken, laat staan een preek. Weer, ik overdrijf, maar er zit een kern van waarheid en van verlegenheid in.

Hupje

Het wordt mij wel eens verweten dat ik zo met een sprongetje de preekstoel op ga. Sommigen spreken zelfs van rennen. Nu is dat laatste alleen bij hoge kansels met enige treden mogelijk. En aangezien in sommige kerken - steeds meer overigens - alleen maar een soortement katheder staat of zelfs die niet, want je preekt op of vanaf het podium, is dat hupje meer symbolisch. Dat hupje is inderdaad symbolisch. Niet van mijn lichtvoetigheid en zelfs niet van mijn lichtvaardigheid. Nee, in dat hupje zit iets van de moed van de Geest die me de kansel op doet durven gaan. Vooruit doet rennen. Zonder die Geest en daarachter het mandaat van roeping en zending, zou ik het geen seconde in mijn hoofd halen die kansel op te gaan om het Woord te bedienen. Ik moet wel eerlijk bekennen dat het hupje zo nu en dan bijna gesneuveld was.  De reden was dan de weerbarstigheid van de harten en/of van mijn kant een stuk geestelijke of lichamelijke moeheid. Tegelijk vind ik wel dat het moet die hup of beter en voor iedere prediker geldend: de vrijmoedigheid om er voor te gaan. Niet voor je eigen hachje - bedenk dat profeten soms werden doodgegooid - maar voor Gods zaak en door Gods Geest. Het is immers bediening van Gods Woord. Daar moet dan ook de grootsheid in zitten van het opdienen als bij een diner in een deftig restaurant. Het is waar dat zondaren leven van de ‘brokskens die van des Konings tafel vallen’, maar wij predikers moeten die op de gouden schalen van de prediking aandragen. Ook in de kerk eten we niet van de vloer.

Hoe
?
In bovenstaande zit nog niet zoveel belijndheid. Dat was ook niet mijn bedoeling. Ik wilde u en jou meer even laten voelen hoe het er voor staat met de preek, de prediker en met u en jou. Collega Vennik en ik zullen de komende tijd pogen om ook wat meer belijnd en wat meer gedocumenteerd de prediking aan de orde te stellen. Niet wetenschappelijk, maar belijdend en, naar ik hoop, belééfd!

Assen                           
Stoffer Otten