Een eigen beeld van God maken, dat is onmiskenbaar eigen aan de mens. Hij wil de god dienen die hij zelf heeft ontworpen. Zonder probleem kan hij vervolgens voor hem verschijnen. Maar deze neiging tot het fabriceren van een eigen godsbeeld valt zondermeer onder het oordeel van Gods openbaring. Ook het menselijke project dat christelijke religie wordt genoemd, treft eenzelfde lot.

Karl Barth (1886-1968) heeft dat scherp naar voren gebracht in zijn kerkelijke dogmatiek. Deze dogmatiek zou zijn levenswerk worden. Het eerste deel daarvan verscheen in 1932. Uiteindelijk zou het werk niet voltooid worden. Er zijn van het project twaalf kloeke banden verschenen. In totaal omvatten ze zo'n negenduizend dichtbedrukte bladzijden. Sommigen noemen Barth mede daarom de belangrijkste theoloog van de twintigste eeuw. De tweede band van het eerste deel van zijn dogmatiek kwam in 1938 uit. Daarin is een paragraaf van ruim negentig bladzijden gewijd aan religie. Die paragraaf is onlangs in het Nederlands vertaald en verschenen in de serie Boom Religie.

 

Wat Barth in de desbetreffende paragraaf 17 schreef heeft na verschijning in de vorige eeuw de nodige reacties opgeroepen. Sterk leefde toen in het kerkelijke klimaat de gedachte dat mensen moeten bouwen aan het koninkrijk van God. Volgens Barth daarentegen leert het evangelie juist dat de genade van God genoeg is. We kunnen en mogen niets anders doen dan geloven en in dankbaarheid de stand van zaken aanvaarden die God in Christus Jezus heeft gegeven. We mogen niet vertrouwen op eigen kracht maar alleen op zijn werk. Paragraaf 17 is daarom een loflied op de overwinnende genade van God. Deze genade aanvaardt en onderscheidt de christelijke religie boven andere religies. Juist omdat zij dat doet met de christelijke religie, kan deze religie zelf spreken over genade.

Openbaring

Wat voor Barth aan alles voorafgaat en boven elke discussie staat, is dat God zich heeft geopenbaard in Christus Jezus. Alleen die openbaring overbrugt de kloof tussen hemel en aarde. Zij is de enige waarheid. Naast haar is er geen enkele andere waarheid. Daarom is deze openbaring geen hogere trap van godsdienst. Zij behoort bij een volstrekt andere orde. Vanwege die unieke status spreekt zij een beslissend oordeel over menselijke religie. Ze veroordeelt elk godsdienstig bezig zijn als mensenwerk. Die bezigheid kan de kloof tussen hemel en aarde niet overbruggen. Religie als menselijk project brengt God oneer toe en een eeuwig verderf voor de menselijke ziel. Ze is niet anders dan ongeloof.

Dat geldt ook voor de christelijke godsdienst, het werk van mensen die op een christelijke manier een brug naar God willen slaan. Het verhaal van de geschiedenis van het christendom is in zekere zin gelijk aan het verhaal van andere godsdiensten. Het spreekt over mensen die uit eigen kracht God zoeken en zich voor hun eigen godsbeeld rechtvaardigen. Nergens wordt in die geschiedenis direct zichtbaar dat de christelijke mens in zijn zwakheid sterk is en dat hij Gods genade voor zichzelf genoeg laat zijn. Uiteindelijk blijkt dat naast de andere religies ook de christelijke godsdienst niets anders is dan mensenwerk, zelfs wanneer zij de genade van God hoog in het vaandel draagt.

Als menselijk project is christelijke religie zonde: christelijke voorstellingen omtrent God en goddelijke dingen, christelijke theologie, christelijke erediensten, christelijke gemeenschapsvormen, christelijke vormen van ordening van het leven en christelijke moraal, poëzie en kunst. Ons ondernemen op dit terrein is afgoderij en werkgerechtigheid. Mensen bouwen daarmee grote en kleine torens van Babel. Ze willen zichzelf tegenover God handhaven.

Genade

 

Barth richt zich in zijn uitspraken over religie met name tot christenen. Hij heeft kritiek op het feitelijke ongeloof onder christenmensen. Hij beschuldigt hen ervan dat hun geloof vaak niet meer is dan religie, dus ongeloof. Gods oordeel over religie moeten christenen daarom allereerst op zichzelf betrekken. Nodig is dat zij zich buigen onder het oordeel van God en boete doen. Ze mogen geen pretenties voeren over wat ze in de christelijke religie verrichten. Ze moeten alle menselijke pretenties prijsgeven, Gods oordeel erkennen en belijden dat ze mensen zijn die in opstand zijn gekomen tegen de genade en zelfs in hun beste doen zondaren zijn.

Aan het einde van deze weg van nederige schuldbelijdenis mogen zij echter Gods belofte horen. Die belofte spreekt over de werkelijkheid van Gods genade. Zij wordt juist bekend aan mensen die in zichzelf zwak zijn en alle eigen pretenties hebben prijsgegeven. God vraagt dan van hen dat zij leven van zijn genade en aanvaarden wat Hij tot stand heeft gebracht. De stand van zaken die zij mogen aanvaarden, is dat God in Christus Jezus de Waarheid heeft geschonken. Die Waarheid is de basis van de ware religie, het christelijk geloof. Gods openbaring in Jezus Christus is de enige weg van God naar de mens.

Gods genade maakt de christelijke religie tot ware religie. Zoals God doden opwekt, zo maakt Hij de christelijke religie tot ware religie. Zijn genade verkiest ook de ware religie. Hij heeft de christelijke godsdienst opgetild en deze doen oprijzen uit de menigte van andere religies. Vervolgens rechtvaardigt zijn genade de ware religie. Religie is in zichzelf zonde, opstand en ongeloof. Maar zoals God de zondaar rechtvaardigt, rechtvaardigt hij de christelijke godsdienst. Ten slotte heiligt zijn genade de ware religie. God treedt in een bijzondere relatie tot haar en onderscheidt haar van andere godsdiensten.

Deze ware religie is zichtbaar geworden bij de uitstorting van de Heilige Geest. Toen is de kerk ontstaan. Zij leeft van Gods goedheid die voorafgaat aan alle menselijk denken, willen en doen. Die goedheid vraagt van de kerk slechts geloof en dankbaarheid. God heeft zijn kinderen in genade aangenomen. Daarom leven zij uit die genade. Dat leven is niets anders dan een leven door de naam van Jezus Christus. De kerk en de kinderen van God zijn wat ze zijn en om wille van Christus. Ze kunnen geen moment hun blik van Hem afwenden met de gedachte dat zij in zichzelf zijn wat ze zijn. Ook wat zij hebben, de ware religie, hebben zij slechts om wille van Hem.

Vertaling

 

De vertaling van de desbetreffende paragraaf uit Barths dogmatiek heeft ook voor onze tijd en cultuur waarde. We worden eraan herinnerd dat we kritisch moeten zijn over ons christen- en kerk-zijn, en dat we de ware religie niet in ons bezit hebben. We menen misschien dat we goed bezig zijn in het geloof, terwijl ons bezig zijn ondertussen misschien religie is en dus ongeloof. Barth slaat ons alle zelfverzekerdheid uit handen en wijst ons naar Christus, de enige weg naar God. Toch moet daarbij een kanttekening worden gemaakt. Bij Barth is de overmacht van Gods genade zo sterk dat de oproep tot geloof en bekering nauwelijks wordt gehoord. Zending en evangelisatie spelen nauwelijks een rol in dit geheel. Daarmee doet Barth geen recht aan het evangelie. Gods soevereiniteit in de schenking van het heil sluit onze verantwoordelijkheid ten aanzien van zending en evangelisatie niet uit.

Religie is ongeloof is voorzien van een nawoord van de vertaler, Eginhard Meijering, die overigens twee jaar geleden een prachtig boek heeft geschreven onder de titel 'Karl Barth. Theoloog in de wereld'.

Feanwâlden
D. J. Steensma

Naar aanleiding van: Karl Barth, Religie is ongeloof. Vertaling, nawoord en annotaties Eginhard Meijering. Uitgeverij Boom te Amsterdam, 2011;  166 blz.; ISBN 978 94 6105 294 0; prijs € 27,90.