Over de preek valt heel wat te zeggen. Collega Stoffer Otten wijdde reeds drie artikelen aan dit onderwerp. In zijn eerste artikel stipt hij de verlegenheid met de preek aan om vervolgens aan te geven dat hij zonder de Geest en daarachter het mandaat van roeping en zending het geen seconde in zijn hoofd zou halen de kansel op te gaan. Hij heeft het dan vooral over de voorganger zelf. In zijn tweede artikel komt de hoorder in het vizier: hoorder waar zit je en op welke manier luister je? Hoe bereikt de prediker zijn gehoor (al die verschillende doelgroepen)? Heb je dan genoeg aan de woorden: God werkt het geloof door het gehoor? In het derde artikel gaat hij o.a. in op de visie van Wim Dekker.

Eerlijk gezegd weet ik niet goed waar ik beginnen moet. Ik heb in mijn boekenkast wat rondgesnuffeld en houd nu een boekje uit 1977 in mijn handen. Zo wordt er gepreekt luidt de titel. Dr. M.H. Bolkestein doet daarin verslag over de communicatievormen in 89 preken uit diverse kerkelijke liggingen.

Oud, zonde en moeten

Toen – in de zeventiger jaren – viel een aantal zaken op. In de eerste plaats de ouderwetse sfeer in veel preken. Zelden worden nieuwere inzichten en gedachtegangen merkbaar. ‘Vrijwel zonder uitzondering bewogen de preken zich in oude gedachtepatronen.’ Oude woorden, verouderde voorstellingen en belegen voorbeelden zijn aan de orde van de dag. In de tweede plaats constateert Bolkestein eentonigheid in de prediking. ‘Verreweg het grootste gedeelte der preken draait om de vraag: hoe krijg ik een genadige God?’ Als derde constateert hij hoe ‘vreugdeloos vele preken zijn’. En dat vreugdeloze komt vooral tot uitdrukking omdat de ene gebiedende wijs na de andere klinkt. Veel moeten, weinig mogen. Als hoorder blijf je na afloop ‘alleen’ achter…

Ruim 30 jaar later

Bovenstaand onderzoek laat tendensen uit de jaren zeventig zien. Niet elke preek ging toen ten onder in de trits oud, zonde en moeten. Wat overigens niet wil zeggen dat het gebruik van tale Kanaäns strikt verboden is. Of dat de vraag naar een genadig God niet legitiem zou zijn. En dat bij het geloven in God van plicht geen sprake meer zou zijn. Het ging om het vaststellen van tendensen. Hoe zou zo’n onderzoek er vandaag uitzien? Ik doe een gedachte-experiment en probeer me voor te stellen hoe de tendensen er vandaag uitzien. En daarbij kijk ik naar de drie door Bolkestein geconstateerde zaken. Oude woorden en voorstellingen? Vertrouwd klinken veel preken natuurlijk wel. Voor ouderen vaak (nog) prima te volgen. Toch spreken jongeren vaak uit dat er veel over hun hoofd heen gaat. En blijkt dat het steeds moeilijker wordt om aandacht lang te kunnen vasthouden. Ik zag onlangs in de film ‘Pride en prejudice’ – deze speelt zich af tijdens de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw – een fragment van een dominee die een preek hield: een niet te volgen klassieke woordenbrij en een bepaald niet geboeid gehoor. Ik moest glimlachen toen ik die scene zag. Mr. Bean in de kerk. Wel eens gezien, zijn pogingen om de ogen open te houden? Hoe fris brengen we de boodschap. Hoe eigentijds zonder de boodschap geweld te doen. Welke voorbeelden gebruiken we? Hoezeer inspelend op zaken die er vandaag toe doen. ‘Dominee, u heeft het wel over alle mogelijke verslavingen maar u informeert in de preek niet naar de stand van mijn huwelijk.’ ‘U stelt oude problemen aan de orde, prima. Maar mijn mobiele telefoongebruik hebt u nog niet aan de orde gesteld.’

Een genadige God

Dé vraag van Luther: hoe krijg ik een genadig God. Daar zit een wereld áchter. De wereld van Luther. Zijn schuld daar worstelde hij mee. Schuld ten opzichte van God. Voor hem, de mens Luther, een onoverbrugbare schuld. Totdat hij Gods genade ging zien. De vrolijke ruil, zoals hij het later ging noemen: het oordeel door Jezus Christus gedragen en de vrijheid voor hem. God als de genadige leren kennen. Als dat geen doel van de preek is, dan weet ik het niet meer. Tegelijk een preek die alleen maar gaat over het beantwoorden van Luthers vraag zou te beperkt zijn. De verkondiging is breder. Wie alles wat ons mensen overkomt reduceert tot het schema zonde-en-genade heeft het wellicht makkelijk maar doet geen recht aan de volle boodschap van de Bijbel. Lees de Psalmen en je komt van alles tegen: eenzaamheid, verdriet, verraad, opstand, mensen die hun onschuld(!) betuigen, loven, aanbidden, roepen om Gods rechtvaardige oordeel, vijanden. In de prediking willen we niet om zonde-en-genade heengaan maar we moeten er ons niet toe beperken. Het is dogmatisch wellicht correct om te zeggen dat de ellende in de wereld terug te voeren is naar de zondeval. Maar of zo’n correcte uitspraak de hoorders troost dat waag ik zeer te betwijfelen. Daar komt bij dat de vraag van het ik naar de genadige God een strikt individuele vraag is. Daar is op zich niets mis mee. De Bijbel stelt de enkeling voor God. Tegelijk is onze God ook de God van zijn volk, van zijn gemeente. Binnen die gemeente plaatst de Here God de enkeling. De verbondenheid aan elkaar door zijn Geest is een thema dat in de verkondiging niet ondergesneeuwd mag raken. God die zich over ons ‘allen’ ontfermt zou de vlam van Gods liefde bij een enkel mens naar binnen kunnen doen slaan. Wij? Dus ik ook! Hallelujah.

God is bezig

Het valt me telkens weer op dat een prediker snel geneigd is het over onze gevoelens, onze schuld, onze verlangens te hebben. Die moeten uiteraard genoemd worden. Maar wat overgebracht moet worden is vooral wat Hij gedaan heeft en doet. Wat is dat mooi op de dag van de uitstorting van de Heilige Geest en het gevolg daarvan bij de vervulden. Ze hebben het allereerst over de grote daden van God. De preek van Petrus loopt – haast vanzelf – uit op de vraag van de luisteraars: wat moeten wij doen om gered te worden. Uiteraard zet Petrus in zijn verkondiging de punten op de i. Hij spreekt over kruis, opstanding en schuld. Maar de invalshoek en uitvalsbasis is Gods werk. Dat gegeven neem ik graag mee in een volgend artikel waarin ik het wil hebben over het derde punt: vreugdeloos preken, alles moet…

Groningen                             
N. Vennik