Jezus' opstanding is voor het verstand onbegrijpelijk en wetenschappelijk gezien onmogelijk. Niemand heeft een dergelijk gebeuren ooit waargenomen. Je kunt evenmin vergelijkbare gebeurtenissen uit onze tijd aanwijzen. De waarheid van de opstanding wordt bestreden. Maar er is alle reden voor een verdediging van dit heilsfeit.

Documenten met de vermelding van Jezus' opstanding zijn al vrij spoedig daarna verschenen. Paulus vertelt in een van zijn brieven wat hij zelf drie tot acht jaar na de opstanding heeft gehoord. Net als in onze tijd moesten mensen wanneer zij een gebeurtenis vertelden, precies doorgeven wat echt gebeurd was. Met de feiten mocht je niet naar eigen believen handelen. Anders was dat met fabels. Deze mochten naar eigen behoefte worden aangedikt, wat echt gebeurd was niet. Paulus benadrukt dat in zijn brief aan de Korintiërs: hij geeft door wat hij zelf heeft ontvangen (1 Kor. 15, 3). Hij wil dat zijn lezers goed beseffen dat hij geen fabels vertelt. Zijn manier van spreken wil de feiten onderstrepen.

Verschijningen

Veel gegevens bevestigen de echtheid van de opstanding. Jezus is aan Simon Petrus verschenen en aan alle apostelen (1 Kor. 15, 3-6). Zelfs is Hij verschenen aan vijfhonderd mensen tegelijk, waarvan de meesten nog leven in de tijd waarin de apostel daarover schrijft, dus ongeveer vijftien tot twintig jaar later. Wanneer mensen de bewering van Paulus over Jezus' opstanding zouden willen controleren, zouden ze dat kunnen doen. De woorden die Paulus bezigt, zijn woorden die absoluut niet passen bij een fantasieverhaal, wel bij een feitelijk gebeuren. De apostel is zeker van zijn zaak. Ieder die zijn verhaal zou willen controleren is daartoe in de gelegenheid. De getuigen zijn er.

Ook de evangelisten spreken over verschijningen van de Here. Deze verschijningen spreken krachtig. Wanneer de evangelisten alleen zouden hebben gezegd dat het graf leeg was, zouden we misschien nog kunnen denken dat Jezus' lichaam was weggenomen uit het graf. Maar dat kunnen we gelet op zijn verschijningen onmogelijk zeggen. De verschijningen tonen aan dat de Here leeft.

Maar er zijn meer gegevens die aangeven dat de verhalen over de opstanding geen verzinsels zijn. Wie iets verzint, vermijdt de vermelding van ongeloofwaardigheden. Dan zouden mensen zich direct van het verhaal afkeren. Een verteller wil het verhaal echt doen lijken. De opstandingsverhalen daarentegen bevatten juist wel elementen die ongeloofwaardig overkomen. Ze spreken over vrouwen bij het graf. Wie een verhaal verzint, zou zoiets niet bedenken. Vrouwen mochten in die dagen geen getuige zijn bij een rechtszaak. Hoe zouden ze dan wel getuige van een goddelijk gebeuren kunnen zijn? Wie een verhaal zou bedenken, zou juist spreken over discipelen bij het graf. Dan zou het verhaal aan geloofwaardigheid winnen. Maar het evangelie spreekt over vrouwen. Dat wijst op dat echtheid van het verhaal. Het feit lag er. Zo is het gebeurd en zo moest het worden opgeschreven.

Leeg graf

De apostelen hebben niet alleen gesproken over verschijningen van Jezus, maar ook over een leeg graf. Dat moest zeker worden genoemd. Zouden de evangelisten en apostelen alleen hebben gesproken over verschijningen, dan zouden mensen misschien hebben kunnen zeggen dat die verschijningen geestverschijningen waren. Maar dat konden ze niet zeggen gezien het lege graf. Waar is het lichaam dan? Het graf verkondigt dat de verschijningen plaatsvonden met hetzelfde lichaam dat ook in het graf was gelegd.

Ook tweeduizend jaar geleden hadden mensen moeite met de opstanding. Een lichamelijke opstanding van een geestelijk hoogstaand mens is onmogelijk, zo meenden de Grieken. Een bewering over zo'n opstanding zou voor hen zelfs een ergernis zijn. Het lichaam is lager dan de ziel. Geen enkele overwinnaar, zeker geen godenzoon, keert na zijn 'sterven' naar het lagere niveau van het lichaam terug. Wie verlost is, zou juist naar een hoger niveau gaan. Daarom was een lichamelijke opstanding voor hen ondenkbaar. Toch komen de discipelen met dit verhaal naar buiten. Hoe zouden ze met een zelfverzonnen verhaal op geloof moeten rekenen bij de heidenen? Ze zouden worden veracht. Toch vertellen ze daarvan. Waarom? Omdat ze niet anders kunnen. De Here is echt opgestaan! De apostelen hebben voor de waarheid van dit getuigenis hun leven willen geven, niet voor een verzonnen verhaal.

Niet alleen de Grieken, ook de joden hadden grote moeite met een lichamelijke opstanding en dan vooral met de opstanding van een individueel persoon. Ze verwachtten wel een opstanding aan het einde van de tijden. Dan zou een einde zijn gekomen aan ziekte en dood. Met de komst van de Messias zou alles nieuw worden, zichtbaar voor alle mensen. Maar een opstanding van een enkele persoon in een wereld die verder onveranderd bleef, was in hun wereldbeschouwing onmogelijk. Stel dat de discipelen het lichaam van Jezus geroofd zouden hebben en het verhaal in de wereld hadden gestuurd dat Hij als individueel persoon was opgestaan, hoe zouden ze kunnen menen dat de joden hun verhaal zouden geloven? Hoe zouden de discipelen dan op geloof kunnen rekenen? Zoiets verzin je niet. Toch brengen ze een evangelie waarin de lichamelijke opstanding van een enkele persoon centraal staat. Dat konden ze alleen maar doen omdat deze opstanding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Snelle kerkgroei

De opstanding van Jezus was de kern van de verkondiging van de apostelen. Ze spreken over verschijningen van de Heiland en zijn lege graf. Daarmee verkondigen zij het keerpunt in de geschiedenis. Het einde van de tijden is nabijgekomen. Jezus' opstanding garandeert de opstanding van de zijnen op de jongste dag. Dat uit zich ook hierin dat de apostelen en de eerste christenen in het algemeen Jezus zijn gaan aanbidden als God. Het lied dat Paulus opgetekend heeft in zijn brief aan de Filippenzen, getuigt daarvan. Deze boodschap was bijzonder ingrijpend, volstrekt uniek, onvergelijkbaar met welke andere boodschap dan ook. Het kan niet anders dan dat daaraan een feitelijk gebeuren ten grondslag lag: de daadwerkelijke verrijzenis. De verkondiging van de apostelen kwam niet voort uit gesprekken en jarenlange bezinning, debat, discussie of gevoel, maar uit een daadwerkelijk gebeuren. Ze konden alleen maar dit vertellen omdat het echt was gebeurd. Hun Here was lichamelijk opgestaan in Gods nieuwe toekomst: Hij is opgestaan met een verheerlijkt lichaam, hetzelfde lichaam en toch ook veranderd. De apostelen zijn daarna hun Here als God gaan aanbidden. Dat was voor velen een dwaasheid en ergernis. Toch hebben zij dat gedaan, want ze konden niet anders omdat ze oog- en oorgetuigen waren van zijn opstanding.

Alleen een echte opstanding van Jezus verklaart dat de kerk de eerste tijd enorm snel is gegroeid. Veel zaken zouden die groei kunnen onderdrukken. De Grieken hadden moeite met een lichamelijke opstanding, de joden met een opstanding van een enkel individu voordat het einde van de tijden was gekomen, en anderen met de vrouwen bij het graf. Weer anderen hadden moeite met de aanbidding van Jezus. Ondanks al die mogelijke belemmeringen groeide de kerk toch. Waarom? Omdat de apostelen geen andere boodschap konden brengen. De opstanding was een feit. Apostelen wilden deze waarheid met hun bloed bezegelen. De Geest gaf een rijke vrucht op hun prediking.

Ons geloof rust daarom niet op fabels of verzinsels, gedachtespinsels of aannames. Gelukkig mogen we dat weten. Zou de Here niet zijn opgestaan, dan zou ons leven leeg en zinloos zijn. Dan zou twijfel over de waarheid van Gods Woord ons gevangenhouden. Maar gelukkig, twee zaken staan vast: het lege graf en de verschijningen. Daardoor wordt twijfel weggenomen en mogen we weten dat Gods Woord waar en betrouwbaar is. De Here is waarlijk opgestaan!

 

Feanwâlden
D. J. Steensma

 

Voor dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van: Tim Keller, In alle redelijkheid. Christelijk geloof voor welwillende sceptici. Uitgeverij Van Wijnen, 7e druk, Franeker 2009, en Benno van den Toren 'Christus is opgestaan: over de vraag of we de opstanding aannemelijk kunnen maken', en J. Hoek (red.) Verantwoorde hoop. Apologetische thema's. Uitgeverij Groen, Heerenveen 2011.