Het Oude Testament heeft gezag voor de kerk van vandaag. Het bevat een boodschap voor ons doen en laten. Het Nieuwe Testament geeft ons daarvoor voldoende aanwijzingen. Een vraag blijft echter op welke wijze oudtestamentische geboden gezag hebben. Hoe moeten wij met die geboden omgaan?

Oudtestamentische geboden hebben niet allemaal hetzelfde gewicht. Het ene is zwaarder dan het andere. Er zijn geboden waaraan we nauwelijks aandacht besteden, andere horen we wekelijks. Hoe maken we onderscheid? Is er een sleutel die past op het slot van de oudtestamentische wetgeving?

Verscheidenheid

Het Oude Testament kent verschillende soorten geboden. Het bevat veel wetten die speciaal bedoeld zijn voor de eredienst. Onder deze zogenaamde ceremoniële wetten vallen bijvoorbeeld kledingvoorschriften voor priesters en voorschriften voor het brengen van offers. Deze wetten regelen de dienst in het heiligdom. Dat heiligdom was eerst de tabernakel en later de tempel. Al deze wetten vinden hun doel in Christus. Hij is onze grote hogepriester, ons nieuwe heiligdom, ons volmaakte offer en onze sabbatsrust.

Daarnaast bevat het Oude Testament wetten die bedoeld zijn voor het burgerlijke leven. Onder deze zogenaamde burgerlijke wetten vallen regelingen voor het openbare leven in Israël. Daartoe kunnen we ook wetten rekenen die speciaal bedoeld waren voor het recht. Deze geven de strafmaat aan voor wetsovertredingen. Regelingen voor familieverhoudingen beschrijven verboden seksuele verhoudingen. Weer andere wetten regelen het omzien naar zwakken in de samenleving en de omgang met weduwen, wezen en vreemdelingen. Reinheidswetten en spijswetten hebben zowel een burgerlijk als een religieus aspect. Veel wetten kunnen we moeilijk letterlijk toepassen in onze eigen situatie. Samenleven in een westerse samenleving vraagt andere regels dan de regels die golden in het oude Israël.

We kunnen niet altijd even gemakkelijk uit het Oude Testament afleiden welke geboden in elk geval ook voor ons gelden. Dat is het bezwaar tegen een indeling die vaak is gebruikt. Deze indeling sprak over ceremoniële, burgerlijke en morele wetten. Ceremoniële en burgerlijke wetten zouden hebben afgedaan. Morele wetten daarentegen gelden voor alle mensen op alle plaatsen. Hoewel deze indeling vaak gebruikt is, is ze aan de grove kant. Het Oude Testament kent geen apart hoofdstukken met morele wetten.

Morele draad

De morele draad is door heel het kledingstuk van het Oude Testament geweven. In alle oudtestamentische geboden is iets aanwezig dat betekenis heeft voor mensen van alle tijden en alle plaatsen. Dat 'iets' is in sommige geboden nauwelijks te zien. In andere geboden is de morele draad beter herkenbaar. Dan is daarin duidelijk een element aanwezig dat een signaal afgeeft over wat ons mens-zijn bevordert of belemmert. Dat signaal spreekt over wat God goed voor ons mensen vindt. Een voorbeeld daarvan is het gebod tot liefde ten opzichte van de Allerhoogste. Dat gebod geeft een helder signaal af over wat ons mens-zijn bevordert. Zonder liefde tot God kun je als mens niet tot je doel komen. Het hoogste doel voor ons is de lof op zijn Naam. Dat is een gebod waarin de morele draad duidelijk is. Daar begint moraal mee, zo zou je kunnen zeggen.

Verder kunnen we denken aan het gebod tot liefde ten opzichte van de naaste. Ook dat is een gebod dat ons mens-zijn raakt. Hoe zou je immers als mens tot je bestemming kunnen komen zonder liefde aan het adres van de naaste? Zonder deze liefde zou je ernstige schade ondervinden.

Met het verbod op liefde staat het verbod op wederrechtelijk doden in verband: niemand mag zijn naaste doden zonder dat hij daarvoor het recht heeft. Dat is een gebod dat niet alleen voor Israël gold, maar geldingskracht heeft voor heel de mensheid. Ook daarin is de morele draad duidelijk herkenbaar.

Zoals gezegd vinden we geen hoofdstuk met geboden die altijd en overal gelden. Wel bevatten alle oudtestamentische geboden op een of andere manier een boodschap voor ons. Prof. dr. W. H. Velema sprak over het gehalte van geboden dat we moeten onderscheiden van de gestalte, de buitenkant. Alle geboden hebben een binnenkant die voor ieder altijd en overal geldt. De buitenkant is de uiterlijke vorm van het gebod en door de tijd gestempeld. Het gaat erom die we de binnenkant van oudtestamentische geboden ontdekken. Willen we die ontdekken dan zullen we eerst moeten kijken tot welke categorie wetten het desbetreffende gebod hoort. Dan komen we al een stap verder in de ontdekking van de betekenis van het gebod voor ons. Hoewel de bovengenoemde driedeling in wetten op bezwaren stuit, is het wel degelijk zinvol onderscheid te maken tussen wetten.

Schilderij

Vervolgens is belangrijk welke plaats een specifieke wet had in het oude Israël. Sommige geboden komen we herhaaldelijk tegen, andere staan meer aan de rand. Er is verschil tussen de Tien Geboden en een voorschrift voor een individueel persoon. Een bepaling die enkele keren herhaald wordt heeft een groter gewicht dan een gebod aan de rand van de Schrift. Besef van de verscheidenheid van geboden voorkomt dat we een willekeurig gebod meteen toepassen op onze tijd. Het voorkomt ook misbruik van teksten. Bij het proces van wegen van geboden kunnen we niet zonder inzicht in het geheel van de geschiedenis van Israël. Het totale zicht op het schilderij helpt bij het verstaan van details.

Iemand die daarop heeft gewezen is Christopher J. H. Wright (1947). Wright heeft in de jaren tachtig van de vorige eeuw een boek uitgebracht over moraal volgens het Oude Testament. Dat boek heeft veel invloed gehad. Het is later door hem aangevuld, bijgewerkt en opnieuw uitgebracht. Deze Anglicaanse oudtestamenticus merkt op dat we in ons zoeken naar de betekenis van geboden niet moeten rekenen op een gemakkelijk resultaat. Het vraagt een grondige studie van het Oude Testament.

Wright noemt ook een derde stap in het proces van zoeken naar de betekenis van oudtestamentische geboden. Deze stap is dat we moeten nagaan wat het doel van een bepaald gebod is. Er zijn geboden die bescherming wilden bieden aan het familieverband of zorg aan zwakken in de samenleving. Een aantal vragen zouden ons kunnen helpen meer inzicht te krijgen in het doel van die wetten. Een vraag is bijvoorbeeld: aan wie wil het gebod bescherming geven? Of: welk gedrag wordt door gehoorzaamheid aan het gebod bevorderd? Dergelijke vragen geven meer zicht op de betekenis van oudtestamentische geboden.

Bloed

Daarna kunnen we de laatste stap zetten in de zoektocht naar de betekenis van een gebod voor onze tijd. Daarbij moeten we het gehalte van het desbetreffende gebod vasthouden en deze op een eigentijdse wijze vormgeven. Wanneer we bijvoorbeeld in het Oude Testament een gebod tegenkomen dat is gericht op bescherming van het welzijn van mensen, moeten we bedenken wat in onze tijd hun welzijn beschermt. Bij een gebod dat spreekt over ontzag voor het leven, kunnen we zoeken naar wat in onze tijd dat ontzag bevordert. Deze aanpak geeft aan dat er onder christenen een zeker verschil van mening over de geldingskracht van geboden uit het Oude Testament kan bestaan.

In dit proces zullen we moeten rekenen met wat het Nieuwe Testament zegt over het desbetreffende gebod. Een voorbeeld is het onthouden van bloed. Dat verbod was bedoeld voor het welzijn van mensen. Bloed kan ziektekiemen in zich hebben. Het spreekt ook over het geheim van leven. Het verbod op nuttigen van bloed is in het Nieuwe Testament herhaald (Hand. 15, 20). Begrijpelijk dat velen willen vasthouden aan dit gebod. In de gereformeerde wereld is dat ook lang zo geweest. Nu wordt daarover doorgaans anders gedacht. Daar zijn argumenten voor. Die moeten er dan ook zijn. Wanneer we zouden willen afwijken van een letterlijke gehoorzaamheid aan de buitenkant van een oudtestamentisch gebod, moeten we daarvoor argumenten hebben. Een afwijking van een lijn die in de traditie voor gezaghebbend werd gehouden is mogelijk. Maar de bewijslast ligt dan wel bij degene die afwijkt van die lijn. Toch is daarmee nog niet alles gezegd. Daarom volgt een derde en laatste artikel over het morele gezag van het Oude Testament.

 

Feanwâlden
D. J. Steensma