Van september tot en met maart hebben veel personen aan de vormingscursus deelgenomen. Om de drie weken kwamen de deelnemers op zaterdagochtend bijeen in Drachten om bijgeschoold te worden over diverse onderwerpen. Dit artikel is  een verkorte weergave van het onderwerp ‘jongeren en de kerk’. Het is het eerste uit een serie van drie.

Het lijkt wel of het spreekwoord: ‘zo de ouden zongen zo piepen de jongen’, de laatste jaren wat in onbruik is geraakt. Zou het echt zo zijn dat deze aloude wijsheid waarin gesuggereerd wordt dat de jongere generatie (uiteindelijk) in het voetspoor van de vorige treedt in deze moderne tijd niet meer opgaat? Groeit er een nieuw geslacht op dat radicaal afrekent met de kerk en afscheid neemt van het geloof? Het lijkt er soms op. Verschillende ouders en kerkenraden zien het met lede ogen aan dat hun jongeren niet meer naar de kerk gaan.

Het probleem is ingewikkeld.

In dit artikel richten we ons op de jongeren zelf en proberen de problematiek wat te begrijpen vanuit pedagogisch/psychologisch perspectief. We gaan dus voorbij aan andere factoren om dit probleem te begrijpen die minstens zo belangrijk zijn, zo niet belangrijker.

Eigen mening vormen

Dat kinderen nog geen eigen mening hebben en maar heel beperkt kunnen kiezen dat is alom bekend. Stel een jong kind een moeilijke vraag en er is grote kans dat hij zegt dat hij dat eerst aan zijn moeder of vader zou willen vragen. Langzamerhand groeit er pas een eigen mening. Heel vaak gaat daar een periode aan vooraf dat ze alleen maar weten wat ze niet willen. De mening van anderen wordt onder kritiek gesteld, vooral die van vader en moeder. Wanneer het kind in die periode gevraagd wordt wat ze dan wèl willen, dan weten ze dat vaak nog niet zo duidelijk. Ze willen in ieder geval dit en dat nìet. Bovendien wisselt die mening nog zo vaak. Vandaag is het zo, maar morgen is het weer anders. Op zich zijn dit ontwikkelingen die we allemaal min of meer hebben doorgemaakt totdat we, steeds steviger, onze eigen mening vormden.

Heel vaak bleek die mening dan toch niet zo heel veel af te wijken van die van onze ouders. De meesten van ons zullen dit herkennen.

Die groei naar een eigen mening kunnen we vanaf een jaar of 8 al waarnemen, maar zeker wanneer zij 11 of 12 jaar geworden zijn.

Zelfbewustzijn

Jongeren van een jaar of 12 à 13 zijn vaak heel veel met zichzelf bezig. Het is een periode waarin ze in toenemende mate bewust van zichzelf worden. Veelal begint dat met een bewustwording van het uiterlijk.

In die periode zullen we voorzichtig met onze jongeren om moeten gaan. Het is niet zo moeilijk om kiemen van onzekerheid en zelfs voor minderwaardigheidscomplexen te leggen. Het is belangrijk om hen regelmatig te laten voelen dat ze er ook bijhoren en dat zij er mogen zijn. We moeten daarin dan natuurlijk weer niet doorslaan naar de andere kant.

Losmaking

Jongeren van 14 en 15 jaar worden vaak herkend aan het feit dat ze zich tegen de ouderen afzetten. Voor leraren op school is dat niet altijd de makkelijkste leeftijdsgroep om mee om te gaan. Het is de periode van losmaking. De vaak heel hechte band tussen ouders en hun kinderen moet losgemaakt worden om plaats te maken voor nieuwe bindingen: de banden met een eigen levenspartner. Losmaken doet vaak pijn. Losmaken moet ook van twee kanten plaatsvinden. Beide partijen zijn zich hier vaak niet van bewust en ondergaan wel de pijn van het losmaken maar zien niet altijd de positieve betekenis ervan. Niet iedereen komt ook (goed) los en sommigen kunnen zich soms nog vele jaren gebonden voelen, soms ten koste van de nieuwe binding.

In deze periode heeft het bij sommige jongeren ook wel eens de schijn van dat ze zich willen afzetten tegen de kerk, en dat is natuurlijk ook zo. Ze willen niet meer vanzelfsprekend naar de kerk maar het moet een eigen keuze worden. Dat sommigen hier wel eens wat meer experimenteerruimte bij nodig hebben dan anderen, daar zullen we niet van moeten schrikken.

De jongeren hebben baat bij duidelijk aangegeven grenzen. Alleen dan weten ze hoe ver ze moeten gaan. Te veel grenzen stellen is niet goed, evenmin als te veel ruimte bieden.

Een goede opvoeder weet ook vertrouwen te hebben en te geven. Vertrouwen hebben in het gegeven dat ze al die jaren hun best hebben gedaan om het kind zo goed mogelijk op te voeden.

Keuzen maken

Jongeren van 16 en 17 jaar gaan zich steeds sterker een eigen mening en een eigen persoonlijkheid vormen. Het afzetten hebben ze wat achter zich gelaten en ze beginnen zich in toenemende mate als beginnende volwassenen te gedragen. Het is goed dat we niet alleen als ouders, maar ook als kerk, plaats geven aan deze jongeren. We moeten er  begrip voor hebben dat ze nog niet de rijpheid in hun denken, spreken en handelen hebben als de oudere generatie.

Het is ook belangrijk dat we als kerkgemeenschap identificatieobjecten zijn. Jongeren zijn zeer gevoelig voor authentieke volwassenen. We doen er goed aan als we als gemeente regelmatig contact met deze jongeren hebben en hen kunnen laten zien hoe we zelf in het (geloofs)leven staan. Niet als volmaakte mensen, maar als mensen die in alle gebrek toch willen gaan waarvoor ze staan. Mensen die als ze fouten maken bereid zijn dit toe te geven en te herstellen. Vertrouwen is een sleutelwoord.

Vertrouwen

Toen een landelijk dagblad een onderzoek naar kerkverlating onder jongeren deed en dit publiceerde, was er ook een reactie van een ouderling die zei: ‘Het doopwater droogt nooit op!’. In deze reactie voel je de nood en tegelijkertijd de hoop, de christelijke hoop.

Professor den Hertog schreef op een andere plaats in datzelfde dagblad: “We mogen ze niet afschrijven, omdat God hen niet afschrijft. Hun doop is immers een zegel en onwrikbaar getuigenis dat ze een eeuwig verbond met God hebben.”, “De boodschap van de kerk is de enige boodschap die mens en samenleving nodig hebben. De uitkomst daarvan is aan God.” De belovende God zo zou ik willen zeggen.

Dat is de God die werkt in de geslachten, die zijn verbond bevestigt van kind tot kind, die belooft dat het nageslacht Hem ook zal dienen.

Dus toch: zoals de ouden zongen, piepen de jongen.

 

Veenendaal Drs. Ad Heystek, docent psychologie CHE Ede