De Heere openbaart zich in de Bijbel als een God van liefde en genade, voor zondaren. Maar soms niet, zo lijkt het. Bijvoorbeeld in de opdracht van God aan Israël om de Kanaänieten uit te roeien (Deut. 7). Israël mag hen géén genade bewijzen. Wat betekent dat en wat ‘moet’ je als christen vandaag met zo’n hoofdstuk?

In het vorige artikel zagen we wat het uitroeiingsbevel inhield. In dit artikel ga ik in op de theologische vragen die Deut. 7 oproept.

Beeld van God

Ten eerste, wat betekent het gebod om de Kanaänieten uit te roeien voor het beeld van God dat ons in het Oude Testament gegeven wordt? Het is immers de HEERE, Die de uitroeiing gebiedt en die actief betrokken is bij de uitvoering ervan.

Twee aspecten zijn van belang. Ten eerste, het gebod om de volken van Kanaän uit te roeien wordt gegeven in een unieke situatie. Slechts eenmaal, met het oog op één specifieke groep volken en voor een beperkte tijd wordt Israël hiertoe opgeroepen. De uitroeiing is uitsluitend verbonden aan de vestiging in het land Kanaän. De exclusieve relatie tussen de HEERE en Israël staat hier op het spel.

Ten tweede, het uitroeiingsbevel maakt onderdeel uit van de weg die God in het Oude Testament is gegaan. In deze opdracht komen aspecten naar voren die een wezenlijke plaats hebben in wat God in het Oude en Nieuwe Testament van Zichzelf openbaart, namelijk Gods heiligheid en afkeer van de zonde. De boodschap dat Gods liefde en toorn samengaan, klinkt door het hele Oude Testament heen. De HEERE is barmhartig en genadig, én Hij straft de zonde (zie Ex. 34:6-7). Ook het Nieuwe Testament spreekt over het oordeel van God. Als uitvloeisel van Gods toorn kan een vernietigend gericht plaatsvinden, zoals dat ook gebeurd is in de zondvloed of het oordeel over Sodom en Gomorra.

Gods gericht is huiveringwekkend, maar niet grillig of willekeurig. Gods oordeel over de Kanaänitische volken wordt in het Oude Testament vrijwel steeds gemotiveerd met een verwijzing naar de zonden van deze volken. Na lang geduld van de Heere is de maat van hun zonde (Gen. 15:16) nu vol. Bovendien wordt hetzelfde oordeel aangekondigd voor Gods eigen volk Israël, als het de volken van Kanaän navolgt.

Aanleiding tot geweld?

Ten tweede, geven zulke teksten geen aanleiding tot geweld? Dat verwijt klinkt regelmatig, zowel in de media als in wetenschappelijke literatuur. ‘De Bijbel roept ook op tot haat’, klinkt het dan. En helaas hebben mensen zich in de geschiedenis wel beroepen op het uitroeiingsbevel om andere volken te onderdrukken of te doden.

Toch kun je daaruit niet de conclusie trekken dat dergelijke teksten aanleiding geven tot geweld. De christelijke kerk en theologie lezen deze teksten namelijk niet op zichzelf, maar met oog voor hun canonieke en heilshistorische context. Om vier redenen is een beroep op het uitroeiingsbevel om geweld in het heden te rechtvaardigen volstrekt illegitiem.

Ten eerste, het uitroeiingsbevel is in het Oude Testament beperkt tot de tijd van de inbezitneming van Kanaän. Het gebod om de volken van Kanaän uit te roeien wordt na de vestiging in het land niet meer herhaald.

Ten tweede, het uitroeiingsbevel heeft uitsluitend betrekking op de Kanaänitische volken. De houding die Israël moet innemen tegenover andere volken is heel anders. Hun grondgebied wordt gerespecteerd en Israël mag deze volken niet doden. Vreemdelingen moeten vriendelijk behandeld worden. Daaruit blijkt dat het bij de Kanaänitische volken ging om een uitzonderingssituatie.

Ten derde, in het Nieuwe Testament is de positie van de volken anders geworden, vergeleken met het Oude Testament. De boodschap van Gods heil gaat nu uit naar alle volken; ook heidenen delen nu ten volle in het heil. Gods oordeel treft in het Nieuwe Testament niet langer specifieke volken die collectief gestraft worden.

Ten vierde, in het Nieuwe Testament wordt nadrukkelijker dan in het Oude Testament gezegd dat het oordeel van God en de uitvoering daarvan in Gods hand liggen. Bovendien wordt Gods grote gericht uitgesteld tot het eindgericht. Terwijl in het Oude Testament het volk van God werd opgeroepen om geweld te gebruiken, gebeurt dat in het Nieuwe Testament niet meer. De strijd waartoe wordt opgeroepen (Ef. 6:10-20) is een geestelijke strijd met geestelijke wapens. Gods Koninkrijk kan niet worden gerealiseerd met menselijk wapengeweld.

Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat ieder beroep op het uitroeiingsbevel om geweld in het heden te rechtvaardigen volstrekt is af te wijzen. Na de dood en opstanding van Jezus Christus is het in de geschiedenis van deze wereld onmogelijk dat het volk van God zou worden opgeroepen om andere volken te doden.

Eigen visie

Ten derde, wat ‘moet’ je als christen nu met de opdracht van God om de volken van Kanaän uit te roeien? Ik beschouw het uitroeiingsbevel niet als een onjuiste, menselijke interpretatie, zoals vaak gezegd is. Dan zou het niet Gods gebod zijn, maar hebben mensen dit alleen ten onrechte gedacht, of ervan gemaakt. Daarvoor is het uitroeiingsbevel echter te zeer verbonden met Gods openbaring in het hele Oude en Nieuwe Testament. Het uitroeiingsbevel wordt later niet herhaald, maar er wordt evenmin ontkend dat dit eens een opdracht van God is geweest. Ook in het Nieuwe Testament wordt de uitroeiing van de Kanaänitische volken nergens veroordeeld. Bovendien spreekt de Heere Jezus zelf eveneens over het gericht van God, zelfs over een eeuwig oordeel. In die specifieke situatie, in die fase van de heilsgeschiedenis, is de uitroeiing van de volken van Kanaän blijkbaar de wil van God geweest.

Ik lees het uitroeiingsbevel als een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. Dit laat zien dat God in Zijn heilige toorn met een vernietigend gericht over de zonde kan komen. Maar dat is nooit los te zien van Zijn liefde en barmhartigheid. Gods weg door de geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met de verkiezing en het oordeel over Gods eigen volk en over Zijn eigen Zoon.

Daarmee blijft dit gebod huiveringwekkend. Ik kan niet geheel begrijpen waarom dit in die context blijkbaar Gods opdracht was. Waarom laat God het ene volk uitroeien, en kiest Hij een ander volk uit, terwijl dat niets beter was en de HEERE meerdere keren op het punt heeft gestaan om Israël te vernietigen? Gods eigen volk heeft blijkbaar hetzelfde oordeel verdiend, maar wordt gered. De enige verklaring die hiervoor gegeven wordt, is Gods onverklaarbare liefde (Deut. 7:7-8).

Het is echter vooral niet te begrijpen hoe God, die Zich in het Oude en Nieuwe Testament openbaart als een God vol liefde en barmhartigheid, kan opdragen om hele volken uit te roeien, zonder onderscheid, schijnbaar zonder waarschuwing of mogelijkheid tot redding. En ook al weeg je de motivering mee die het Oude Testament steeds aangeeft, dan nog is het voor ons niet te begrijpen waarom daar deze consequentie uit zou moeten volgen. Daar heb ik geen ‘oplossing’ voor, die onze vragen beantwoordt.

Ik begrijp wel waaróm ik het niet kan begrijpen. Dat is omdat er met de komst van Jezus Christus beslissend dingen veranderd zijn in de verhouding tussen Israël en de volken en in de mogelijkheid van het gebruik van geweld door het volk van God. Vanuit onze situatie ná de komst van Christus kunnen wij niet terug naar de situatie vóór de komst van Christus. Wij kunnen niet terug achter deze voortgang in de heilsgeschiedenis, ofwel om even uit te leggen waarom God dit gebod gaf in die situatie, ofwel om het uitroeiingsbevel te veroordelen.

Ik lees Deut. 7 als een onderdeel van de weg die God in de geschiedenis is gegaan. De geschiedenis van Gods gericht en genade loopt uit op de komst van Zijn Zoon Jezus Christus. Hij heeft Zich plaatsvervangend in Gods gericht gesteld. In Hem heeft God Zijn liefde ten volle geopenbaard. Alleen door Hem kun je zien wie de Heere is, in Zijn toorn en Zijn ontferming.

 

Ouderkerk a/d Amstel
A. Versluis

 

Dr. A. Versluis is predikant van Ouderkerk a/d Amstel.