De redactie van het Kerkblad voor het Noorden vroeg mij om iets te schrijven over ontwikkelingen in de liturgie. Niet lang geleden schreef ik daarover in Samen op Weg, het lijfblad van Christelijk Gereformeerd Assen. In een enigszins bewerkte vorm krijgen deze artikelen nu een breder publiek.

In de liturgie gaat het erom dat gelovigen actief betrokken zijn in de eredienst, om God daarmee te eren. Het Griekse woord ‘leitourgia’ betekent dan ook: werk van het volk.

In ons taalgebruik bedoelen we met ‘liturgie’ ook vaak gewoon de volgorde en manier waarop we de eredienst vormgeven, de orde van dienst. De organist die wil weten wat er gespeeld moet worden, belt of mailt dus de dominee voor ‘de liturgie’.

 

 

Oorsprong

De gereformeerde liturgie is niet uit de lucht komen vallen. De kerk bestaat al heel lang en voor de christelijke kerk er was, werd God lof gebracht in de tempel en later ook in de synagoge. We lezen in het Oude Testament van offers, zang, reidans en zegen. In de tempel werd geofferd, in de synagoge werd gebeden en er werd door meerdere aanwezigen uit de Schriften gelezen, zowel uit de Thora als uit de profetische boekrollen, waarop uitleg van het gelezene volgde. De aanwezigen verlieten de samenkomst, net als wij, gezegend. Wanneer Jezus, die als een rabbi werd gezien, in de synagoge van Nazareth komt, krijgt hij de boekrol van Jesaja aangereikt om uit te lezen en vandaaruit het woord te voeren. We lezen ervan in Lucas 4. Vergeleken met Jezus komen onze voorgangers er trouwens genadig van af als de hoorders het niet met hen eens zijn!

 

Eerste eeuwen

De eerste christelijke gemeenten, die Joodse wortels hadden, bouwden voort op wat zij kenden uit de synagoge. Joodse bekeerlingen gingen op de sabbat naar de synagoge en op zondag, de opstandingsdag van Jezus, hadden ze eigen christelijke samenkomsten.

Liturgische elementen uit de diensten in de synagoge werden overgenomen door de kerk.

We lezen in het Nieuwe Testament echter ook van vrijheid in de liturgische vormgeving van de samenkomsten. Paulus waarschuwt tegen te grote vrijheid, hij stelt dat in de samenkomsten alles met orde moet gebeuren, 1 Cor. 14:27. De eredienst is immers tot eer van God en daar past geen rommeltje bij.

In de eerste eeuwen van onze jaartelling werden de christenen soms zwaar vervolgd. Bij alle narigheid, leidde dit tot verspreiding van het Evangelie doordat de christenen verstrooid werden. In de samenkomsten van deze christenen is waarschijnlijk een vrije liturgie geweest, waarin schriftlezing uit de boekrollen van het Oude Testament en beschikbare delen van het latere nieuwe testament, uitleg en toepassing, gebed en gezang plaatsvonden. De homilie d.w.z. de schriftuitleg, was bedoeld om geloofskennis te vergroten en geloofsbeleving te vermeerderen. De vroegste kerk had twee diensten op wat ‘de dag des Heren’ werd genoemd. Een ‘synagoge-achtige’ dienst en een aparte Avondmaalsdienst. Gaandeweg werden deze gecombineerd tot een dienst waarin aan alle aanwezigen het Woord werd verkondigd, waarna de niet-leden de samenkomst verlieten en de gedoopte leden samen het Avondmaal vierden.

In 325 na Chr. verhief keizer Constantijn het christendom tot staatsgodsdienst. De voorheen vervolgden werden nu geachte leden van de maatschappij. In deze staatskerk, waarin dus veel staatsambtenaren zaten, ontwikkelde de homilie zich tot sermoen, een preek, een rede, gehouden door een orator, een redekunstenaar.

 

Verschuivingen

De eeuwen erna kreeg de mis/eucharistie een steeds grotere plaats in de dienst, ten koste van de woordverkondiging. De woorddienst werd een doe-dienst, waarin de handelingen verricht werden door de priester, terwijl de gelovigen zich moesten beperken tot aanwezig zijn en toeluisteren en toezien. Vanwege de grote eerbied voor het offer van Christus vierde alleen de priester de eucharistie daadwerkelijk. Alleen met Pasen vierde de gemeente als geheel mee, althans wel het brood – de hostie, niet de wijn.

De gemeentezang was gaandeweg vervangen door gregoriaanse koorzang, eerst eenstemmig en later meerstemmig. De vroege kerkvaders hadden bezwaren gehad tegen muziekinstrumenten, omdat die teveel afleidden van de inhoud, en daarom was alle zang á capella. Pas in de dertiende eeuw deed het orgel zijn intrede in de kerk, aanvankelijk als concertinstrument voor doordeweeks. Het zou nog tot na de reformatie duren tot dit instrument werd ingezet voor de begeleiding van de zondagse gemeentezang.

Assen
Janneke Otten-Verhaar

Lid van de CGK Assen en lid van het ‘leesteam’