Elk jaar wordt in onze kerken een vormingscursus gegeven. De cursusbijeenkomsten vinden plaats in Apeldoorn, Drachten, Sliedrecht en Goes. In deze cursus was het afgelopen seizoen ook ruimte voor een thema uit het Nieuwe Testament. In grote betrokkenheid hebben de cursisten onder leiding van drs. R. van de Kamp zich bezonnen op de achtergronden van de Eerste Brief aan de Korintiërs.

De cursus begon met de vraag waarom we zouden moeten zoeken naar de achtergronden van deze brief. Duidelijk werd dat we onmogelijk iets over een bijbelgedeelte kunnen zeggen wanneer we daarbij de context van het geheel niet betrekken. Dat geldt voor de nieuwtestamentische brieven maar ook voor andere geschriften uit de Bijbel. Als we het geheel van de brief er niet bij zouden betrekken, leidt dat als vanzelf tot een 'knippen en plakken' van schriftgegevens naar eigen model. Op die manier zouden we de Schriften alles kunnen laten beweren.

De brieven uit het Nieuwe Testament geven geen algemene waarheden weer. Ze spreken over zaken die onmiddellijke de concrete situatie van een gemeente raken of een groep gelovigen. Alle nieuwtestamentische geschriften zijn zogenaamde 'tendensgeschriften'. Ze zijn geschreven met een bepaalde bedoeling. Ze gaan bijvoorbeeld in op een bepaalde dwaalleer die in de gemeente voet aan de grond heeft gekregen. Soms gaan de brieven ook in op een conflictsituatie in de gemeente. We lezen daarin eveneens over ontsporingen in de praktijk van het christenleven.

Wat de Eerste Brief aan de Korintiërs betreft is bijvoorbeeld de vraag belangrijk waarom Paulus daarin schrijft over de opstanding uit de doden (1 Kor. 15). Wat de brief aan de Romeinen betreft is de vraag belangrijk waarom Paulus de heilsbedoeling van God met het volk Israël aan de orde stelt (Rom. 9-11).

 

De 3xW-vraag

Bij alle nieuwtestamentische geschriften moeten we de 3xW-vraag stellen. Eerst: wie is de schrijver en wat is zijn situatie? Vervolgens: waar gaat de brief naartoe? Wat is de situatie van de gemeente en haar positie in de samenleving? Hoe liggen de sociale verhoudingen tussen gemeenteleden? Zijn er conflicten? Is er een dwaalleer? In de derde plaats: wat wordt in het geschrift naar voren gebracht?

Wat de eerste vraag betreft: de Eerste Brief aan de Korintiërs is geschreven door de apostel Paulus. Het antwoord op deze vraag is duidelijk.

Het antwoord op de tweede vraag is moeilijker: waar gaat de brief naartoe? Door haar gunstige ligging aan zee was Korinte uitgegroeid tot een grote havenstad met veel handelsverkeer. Vele culturen kwamen daar samen. De stad was geworden tot een smeltkroes van godsdiensten en culturen. De stad kende veel heiligdommen voor even zoveel goden. Daarnaast stond de stad bekend om haar zedeloze levensstijl (zie Rom.1, 24-27).

In Korinte is een gemeente ontstaan door de prediking van Paulus. De apostel komt tijdens een van zijn reizen in de stad aan  en gaat volgens zijn gewoonte naar de synagoge. Daar verkondigt hij aan de Joden dat Jezus de Messias is (Hand. 18, 1-4). Hij doet dat omdat aan Israël de woorden van God zijn toevertrouwd. Als hij daar niet langer mag preken gaat Paulus in verschillende 'huizen' verder met deze prediking. Er ontstaan huisgemeenten (1 Kor. 1, 14-16).

Anderhalf jaar is Paulus in Korinte gebleven. Hij kon de gemeente vele heilgeheimen 'overleveren'.

Sociaal gezien was zij zeer verscheiden; het overgrote deel bestond uit mensen van lage stand. Het sociale onderscheid tussen armen en welgestelden komt scherp tot uiting in het conflict bij de viering van de Maaltijd van de Here (1 Kor. 11, 17-34)

 

Conflicten

Conflicten hebben tot scheuringen in de gemeente geleid (1 Kor. 1, 10). Er zijn in elk geval drie groepen gemeenteleden die zich elk beroepen op een autoriteit: Paulus, Apollos en Cephas (Petrus).

Soms wordt gezegd dat er nog een partij is die zich beroept op Christus (zie 1 Kor. 1, 13). Dat is echter niet waarschijnlijk als we letten op wat in het derde hoofdstuk staat: het zijn slechts mensen waarop men zich beroept  (1 Kor. 3, 21-22). De woorden van Paulus in vers 13 van hoofdstuk 1 moeten we dan ook verklaren vanuit de strijd die gaande is. De scheuring in de gemeente hangt samen met de dwaalleer in de gemeente.

Er zijn lieden die zich beroepen op en streven naar een bijzondere wijsheid. De eerste drie hoofdstukken spreken veel over wijsheid. Wat het bezit van deze 'wijsheid' voor die lieden betekent, wordt duidelijk in wat de apostel tegenover elkaar zet. Hij spreek enerzijds in het eerste hoofdstuk over 'het woord van de wijsheid' (vers 17), dat is het spreken dat 'wijsheid' tot inhoud heeft. Anderzijds spreekt hij over 'het woord van het kruis', dat is de verkondiging van Gods heil en verlossing in het kruis van Christus.

Het conflict raakt het centrum van de prediking van Christus: zijn kruis en de heilsbetekenis daarvan. Paulus ziet in de 'wijsheid' die sommigen brengen, een bedreiging van het kruis in zijn reddende kracht (1 Kor. 1, 18). Een kwestie van 'redding' of 'verloren-gaan'. Paulus stelt dus het kruis centraal als enige weg tot redding en behoud. Hij geeft aan dat sommige lieden menen dat ook het verkrijgen van 'wijsheid' een weg van verlossing inhoudt.

 

Wijsheid

Dwaalgeesten in Korinte menen dat zij met het streven naar deze verlossende 'wijsheid' hier en nu al deel kunnen krijgen aan de volle verlossing. Zij zouden dan ook al een geestelijke opstanding uit de dood kunnen beleven. Deze mensen verheffen zich daarmee wel heel sterk boven anderen. Paulus noemt ze niet zonder reden 'opgeblazen' (1 Kor. 4, 18 en 8,14) en 'reeds verzadigd' (1 Kor. 4, 8). Het lijkt dat zij de verwachting van wat komt met het einde van de tijden laten opgaan in het heden. Het einde is voor hen eigenlijk al gekomen.

Waarschijnlijk zijn zij in hun dwaling gesterkt door het bezit van uitzonderlijke gaven zoals tongentaal, profetie en tekenen en wonderen. Zij zijn daardoor gesterkt in de gedachte dat zij nu al leven in de volle verlossing. Zij presenteren zichzelf als geestelijk mensen door middel van deze 'zaken van de geest' (1 Kor. 12, 1). Daarmee verheffen zij zich nadrukkelijk boven de ander. Paulus wijst er daarentegen op dat de gaven van de Geest zoals tongentaal en profetie juist dienstbaar moeten zijn aan de eenheid van het Lichaam van Christus (1 Kor. 12, 12-31).

De dwaalgeesten menen dat zij hier en nu al in de volle heerlijkheid leven. Dat blijkt ook uit het feit dat zij de opstanding uit de doden loochenen (1 Kor. 15, 12). Zij geloven dat zij de beslissende 'opstanding' al hebben gehad. Die opstanding is volgens hen een geestelijk gebeuren. Opstanding van een lichaam is voor hen een totaal vreemde gedachte. Een geestelijk mens is al verlost van zijn lichaam.

Tegenover deze nadrukkelijke ontkenning van de opstanding uit de doden wijst Paulus op de opstanding van Christus als 'eersteling'. Dat heeft betekenis voor de gestorven gelovigen op de dag van Christus (1 Kor. 15, 20-22).

 

Consequenties

Deze vergeestelijking gaat gepaard met geringschatting van het lichamelijke bestaan. Die geringschatting komt bijvoorbeeld uit in onthouding van bijvoorbeeld huwelijk en seksualiteit (1 Kor. 7, 25 en 36). Aan de andere kant komt dat uit in grenzeloze vrijheidsdrang (1 Kor. 6, 12-20 en 1 Kor. 8).

De gedachte dat een gelovige nu al mag delen in de volle verlossing van het Einde, brengt eveneens een geringschatting van regels en grenzen voor een geordend samenleven met zich mee, ook in de gemeente. Sommigen streven naar emancipatie, waarmee vrouwen de grenzen van hun positie ten opzichte van mannen nadrukkelijk willen doorbreken. Zaken als haardracht bij het bidden en profeteren (1 Kor. 11, 3-15) en het gebod dat 'vrouwen in de samenkomsten moeten zwijgen' wijzen daarop (1 Kor. 14 , 34).

Paulus daarentegen stelt de boodschap van het kruis centraal: 'goddelijke wijsheid'. Deze wijsheid die tot inhoud heeft het kruis, heeft een beslissende betekenis voor de praktijk van het christenleven: Gij zijt gekocht en betaald (1 Kor. 6, 20). Dat moet heel het christenleven beheersen.

 

Hoogeveen
R. van de Kamp

 

Drs. R. van de Kamp is emerituspredikant te Hoogeveen. De studie van het Nieuwe Testament heeft zijn bijzondere interesse.