Jong wellicht. En onervaren. Dat was hij, toen hij dominee werd en ging preken. En het resultaat? Preken van 45 of zelfs 50 minuten. Echter, de schrijver van ‘domineespraat’ is wijs geworden. En terwijl zijn wijsheid toenam, nam de lengte van zijn preken af.

‘Want, dominee, wij kunnen een preek van 45 minuten niet verdragen. Kijk, een voetbalwedstrijd die bestaat uit twee delen van 45 minuten, is geen probleem. Dat is boeiend. Maar het Woord van God? Een preek?’

 

In de ene gemeente: ‘Een kwartier preken, Bauke, hooguit. Jij, dominee Bauke, weet toch ook wel, dat we leven in de eenentwintigste eeuw.’ In de andere gemeente: ‘Een halfuur preken, dominee, eh broeder. Als u langer preekt, komen ze vanmiddag niet meer. En eh, ik heb zoiets treffends gelezen in ons kerkblad: Volgende week komt er weer een preek.’

 

Kortom: wijs zijn die dominees die korter gingen preken. Ze zijn alleen nog niet waar ze wezen moeten. Want het kan best nog wat korter. Trouwens, moet er eigenlijk wel gepreekt worden? Waarom niet een leuk stukje opvoeren in de kerk?

En de dominees die – 5 of 25 of 50 jaar in het ambt – toch drie kwartier bleven preken? En de professor die zijn studenten wegwijs maakte in de preekkunde, en zelf drie kwartier bleef preken? Ach, als ze al niet dwaas zijn,  moeten ze in elk geval nog heel veel leren.

Ja, als dát ‘domineespraat’ is, mag u mijn domineestitel hebben. En houd ik het liever bij: verbi divini minister.

 

 

A. J. T. Ruis, Damwoude