God is de Vader, de Gebieder over hemel en aarde, de allerhoogste Koning. Wie zal Hem tegenspreken? Hij is de Oorsprong van elke macht op aarde, vooral ook van zijn kerk. Elke zondag belijdt zij: Ik geloof in God de Vader.

 

Het vaderschap van God is een troost voor wie Hem vrezen: 'Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de Here over wie Hem vrezen' (Ps. 103, 13). Op dat vaderschap mogen de zijnen Hem voortdurend aanspreken.

Er was eens een man die zwaar gebukt ging onder de verschrikkelijke toestand van zijn volk. Hij deed boete en beleed schuld. Wat kon Hij toen anders doen dan God aanspreken op zijn liefde? De HERE stond toch aan het begin van zijn volk? Toch meer dan de aartsvaders? Daarom klonken in zijn gebed deze woorden: 'U bent toch onze Vader? Abraham heeft ons niet gekend en Israël zou ons niet herkennen, maar U bent onze Vader' (Jes. 63, 16).

De man die deze woorden uitsprak, deed een beroep op de Vader van het volk. Aan niets anders kon hij zich vastgrijpen dan aan het vaderschap van God.

Misschien herinnerde de boeteling zich de woorden van Mozes. Eens sprak ook deze grote profeet daarover. Zijn zwanenzang bepaalde het volk bij zijn Oorsprong: 'Is Hij niet uw Vader, die u geschapen heeft, die u gemaakt heeft en toebereid?' (Deut. 32, 6).

Wat een wonder dat de HERE de Vader van Israël wilde worden! Een nog groter wonder dat Hij de Vader van zijn volk wilde blijven. Hoe groot was zijn ontferming over Israël!

 

Verantwoordelijkheid

Kind-zijn van deze Vader was voor de Israëlieten een groot voorrecht. Tegelijk bracht deze status een bijzondere verantwoordelijkheid met zich mee en een eis tot volkomen gehoorzaamheid en onvoorwaardelijk vertrouwen op hun Vader.

Maar … Israël kon onmogelijk uit eigen kracht tot dit vertrouwen geraken. Dat bleek meer dan eens. Daarom sprak de Here zijn teleurstelling daarover uit. Was zijn ontferming niet voortdurend heel groot geweest? Had Hij dan niet recht op een hartelijke wederliefde?

'En Ik had gedacht, dat u Mij zou noemen: Mijn Vader, en dat U van Mij niet zou afkeren, maar zoals een vrouw ontrouw is geworden aan haar man bent u Mij ontrouw geworden, luidt het woord van de Here' (Jer. 3, 4).

Daarom kwam zijn toorn: 'Hoe durft u nog tegen Mij te zeggen: U bent mijn Vader, U hield al van me, toen ik nog klein was, U blijft niet kwaad, eens komt er toch een eind aan uw woede? Hoe durft u dat nog te zeggen?' (Jer. 3, 4).

Daarom wilde de Here niet dat Jeruzalem Hem nog langer met de vadernaam zou aanspreken. De stad werd weggevoerd in ballingschap, nadat al eerder het tienstammenrijk was weggevoerd.

Wat nu? Sinds Abraham had God een weg van herstel ingezet voor deze wereld verloren in schuld. Die weg moest via Israël lopen. Maar deze bleek een heilloze weg. Ook na de ballingschap.

Nee, niet dat wij daarom op het oude verbondsvolk mogen neerzien. Want de geschiedenis van het oude Israël is onze geschiedenis. Niemand kan van nature God als Vader aanspreken. In onszelf zijn wij geen kinderen van God, wel van zijn toorn.

 

Genade

Groot is zijn genade dat Hij zijn Zoon heeft gezonden! In Christus is de failliete geschiedenis van Israël toch nog tot vervulling gekomen. In Hem heeft God vervuld wat Hij aan de aartsvaders had beloofd. Wie daarom met heel zijn hart op Christus vertrouwt, mag deze belijdenis uitspreken: 'Ik geloof in God de Vader.'

Hij mag dezelfde naam noemen die ook de Heiland zelf heeft genoemd. Op een bepaald moment zei Jezus: 'Ik dank U, Vader, Here van de hemel en van de aarde, dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, maar aan jonge kinderen hebt geopenbaard. Ja, Vader, want zo was het uw welbehagen.'

Vervolgens verklaart Hij: 'Alle dingen zijn Mij overgegeven door Mijn Vader; en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon, en hij aan wie de Zoon het wil openbaren' (Mat. 11, 25-27).

Die aanspraak 'Vader' reserveerde de Here Jezus niet voor zichzelf. Ook zijn discipelen mochten God hun Vader noemen, op grond van zijn volbrachte werk: Hij heeft voor de zijnen de straf gedragen en de schuld betaald. Wie in Hem is, mag God zijn Vader noemen. Een wonder van genade!

God is daarom niet vanzelfsprekend de Vader van alle mensen. Hij is allereerst de Vader van Christus Jezus en via Hem van al de zijnen. Alleen door het geloof kunnen we Hem aanspreken als 'onze Vader die in de hemelen zijt'. Dan mogen we met de Heidelbergse Catechismus belijden dat de 'eeuwige Vader van onze Here Jezus Christus (…) om zijn Zoon Christus mijn God en mijn Vader is' (HC 26).

De vadernaam wijst op Hem die de Oorsprong is van hemel en aarde. Hij wijst ook op Gods koningschap die gekenmerkt wordt door trouwe zorg. Jezus troost zijn discipelen daarmee: 'Indien u, hoewel u slecht bent, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden' (Mat. 7, 11).

 

Goede gaven

Jezus houdt de zijnen voor dat ze niet bang hoeven te zijn: 'Wees niet bevreesd over uw leven, wat u zult eten [of drinken], of over uw lichaam, waarmee u het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding? Uw hemelse Vader weet dat u dit alles nodig hebt' (Mat. 6, 25-26. 32).

God geeft de zijnen uit genade goede gaven. Hij weet wat ze nodig hebben. Hij zal in elk geval zijn Heilige Geest niet weigeren aan diegenen die Hem daar oprecht en dankbaar om vragen. De Geest is de goede gave die God zijn kinderen nooit onthoudt.

Dan geeft Hij de zijnen niet alles wat zij verlangen. Want Hij is hun Vader. Hij weet wat het beste is. Daar houden de gelovigen rekening mee. Ze verwerpen zijn beleid niet, hoewel de aanvaarding van dat beleid wel de nodige weerstand, twijfel en onzekerheid met zich kan meebrengen.

Ze beseffen dat zijn harde hand niet altijd aan de zijnen voorbijgaat (vgl. Heb. 12, 5). Ook al begrijpen zij die hand niet altijd of vaak niet, toch weten zij dat zijn Vaderhart vol ontferming is en dat Hij alles goed maakt. Zijn genade en Geest zullen de zijnen nooit verlaten.

De Heidelbergse Catechismus belijdt dat 'zonder de wil van zijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd kan vallen en dat alle dingen mij tot mijn heil moeten dienen (HC 1). Hij is 'een getrouw Vader' (HC 26).

De woorden die we in de kerk in ons hart meezeggen, mogen we meenemen naar de binnenkamer waar het gebed wordt gebeden dat Jezus ons heeft geleerd. Daar krijgt 'Vader' een vertrouwelijke klank: 'Abba'. Allen die door de Geest Gods geleid worden, mogen die naam uitspreken. En dat zullen ze dan ook doen. De Heilige Geest doet met vrijmoedigheid getuigen, samen met alle heiligen, zondags in de kerk, thuis en door de week: 'Ik geloof in God de Vader.'

 

 

D. J. Steensma, Feanwâlden