De ouden van de stad komen bijeen onder de poort en bespreken de zaken van alle dag.

 

De vuren worden al halverwege de dag aangestoken en de herfstwinden jagen het blad op hopen bij de poort van de stad. Het is eigenlijk geen plaats van vergaderen meer. Diep weggedoken in hun kragen staan de ouden er nog wel af en toe als er zich een zaak aandient, maar ze moeten bij zichzelf bekennen, dat ze in deze tijd de stad niet met vreugde en enthousiasme dienen. Die vreugde komt ook niet terug als jongere poorters voor hen een ruimte inrichten met een haardvuur en andere geneugten. De ouden mijmeren. De ouden kijken verlangend naar de oude boeken, waar ze graag in willen lezen en waar ze graag over willen spreken. De ouden kijken verstoord op als hen een zaak wordt aangebracht waarin hun beslissing wordt gevraagd. Ze willen eigenlijk niet meer naar buiten en wijsheid spreken.

De mensen buiten voelen zich enigszins stuurloos, misschien zelfs wel alleen gelaten. En toch… misschien zijn sommige zaken niet zo belangrijk. Misschien zouden we allemaal bij het vuur moeten gaan zitten en samen spreken over de oude boeken. Misschien zouden we in deze dagen beter één kunnen zijn binnen, dan met elkaar strijdend buiten. Dan komt het leven buiten wel weer als de dagen weer gaan lengen.

Misschien… misschien…

Het is goed bij het vuur, bij het Boek. Laten we een lied zingen.

 

P. van Dolderen, Almere