De tijden veranderen, wie zou het ontkennen? En wij veranderen op vele gebieden mee, wie zou dát ontkennen? In kleding, in spraakgebruik, in tradities. Maar hoe is het met de wekelijkse erediensten?Daar verandert ook veel.

 

Met regelmaat komt tijdens de catechisatie, bij de jongste groep, aan de hand van een boekje de eredienst aan de orde. Daarin wordt ook de predikant genoemd; logisch, want hij vervult heel wat onderdelen. En wij hebben dat altijd heel gewoon gevonden; nou ja, ieder geval tot voor kort, en in vele gemeenten nog steeds. Maar... in dat catechisatieboekje wordt aan de catechisanten gevraagd wanneer die predikant namens God spreekt en wanneer hij namens de gemeente spreekt. En dan blijkt hij in de kerkdiensten een soort 'dubbelrol' te vervullen. Behalve bij het zingen: daar mag de gemeente volop met hart, mond en ziel meedoen. Ondeugend: soms zing ik (bijna) namens de gemeente: namelijk wanneer ik een psalm of een lied opgeef dat slecht bekend blijkt te zijn. Tip voor de beamerende gemeente (en dat worden er meer en meer): zorgt u toch voor een weergave waarop niet alleen de tekst, maar ook de muzieknoten staan. Anders zal ons zangbundeltje kleiner en kleiner worden. Tot schade!

Inbreng van gemeenteleden

De vraag is gewettigd: waarom zou de gemeente niet meer zélf doen op die momenten waarop nu de predikant dingen namens die gemeente handelt? Om alle misverstand te voorkomen: wanneer daar geen behoefte aan leeft, hoeft men dat niet per se te zoeken. Maar... men dient zich wél de vraag te stellen waarom 'er geen behoefte aan is'; toch niet omdat de onderdelen van de eredienst te weinig beleefd en doorleefd worden? Zo is een votum dat door de gemeente gesproken - of gezongen - wordt, een vertolking van wat er staat: «cursief» onze  «einde cursief» hulp. En evenzo zullen wij een gezamenlijk bidden van het 'Onze Vader' niet snel als onbespreekbaar wegwerpen. Dat gezamenlijk bidden kan mij vaak tot in het diepst van mijn hart ontroeren. Zou de veel genoemde gemeenschap der heiligen ons ook wat dat betreft niet dicht bij elkaar mogen brengen?

 

Nog iets: vergis ik mij of klopt het dat de gemeente denkt dat de amen-woorden die klinken na de zegengroet en na de zegen horen bij de stem van God, die de predikant op dat moment uitspreekt? Dat is dan een vergissing: zij zijn het antwoord van de ontvangende gemeente op dat moment. Als het goed is, vouwt de predikant voordat dat amen klinkt, de handen ook weer samen. Dat gebeurt overigens, naar ik zie, niet altijd... Maar om dat antwoord van de gemeente indringender te maken, kan de gemeente het ook zélf uitspreken. Of een amenlied na de zegen zingen, zoals men - meer dan vroeger - kan meemaken. In ieder geval kan gezegd worden: er is meer bewustwording gekomen voor de liturgie. Zij wordt niet meer beleefd als alleen 'omlijsting van de prediking’.

 

Inbreng van de kerkenraad

Ook de kerkenraad laat zich niet onbetuigd: men kan het meemaken dat men als gastpredikant hoort: 'Dominee, wij zullen de gebeden verzorgen.' Of: 'Wij zullen het gedeelte van het gebed verzorgen dat over de concrete voorbeden en dankzeggingen gaat.' Gastpredikanten missen 'het gezicht' bij zo'n voorbede of dankzegging. Ik weet: de Here God is er in zijn verhoring niet afhankelijk van. Maar voor een gemeentelid is het een zegen wanneer de predikant niet bidt voor hem/haar en zijn/haar gezin, terwijl er sprake is van een alleengaande. Als men het de predikant laat doen (en nog eens: als er geen behoefte aan verandering is, hoeft men die niet te zoeken), laat men dan zorgen voor adequate informatie in de kerkenraadskamer. Zo voorkomt men zinnen die al te algemeen klinken en daardoor nietszeggend worden, én men voorkomt concrete uitglijders.

 

Een persoonlijk detail: soms komt de predikant (en zijn eventueel gezin) in zwaar weer. Op een zondag voordat ik een operatie moest ondergaan besteedde ik daar alleen in het algemeen aandacht aan, want ik ben niet zo goed in het bidden voor mijzelf in kerkdiensten. Na het amen stond de ouderling van dienst op, ging voor de lezenaar staan en zei dat de gemeente toch ook wel graag voor mij wilde bidden. En toen maakte hij zich de mond van de gemeente. Dat vergeet men niet!

 

De Schriftlezing

Ik schreef in het begin al iets over de wet- en de Schriftlezing: vanouds verzorgd door een voorlezer. Die verdween gaandeweg in veel gemeenten. Toen de tweede zondag van september jeugd- (of start)zondag werd, mochten jongeren dat die ene zondag doen. Maar in de eenentwintigste eeuw kwam het oude gebruik weer terug, in ieder geval bij de Schriftlezing. Soms nog steeds door een kerkenraadslid, maar ook wel door gemeenteleden. Dan vallen gaven die sommige gemeenteleden op het terrein van het lezen van teksten echt op. En dat is zegen.

 

Te ver

Participatie van gemeenteleden moet wel onderscheiden worden van 'bijdragen van gemeenteleden'. Ik bedoel daarmee niet die gemeenteleden die naast het orgelspel de gemeente dienen met bijvoorbeeld hun fluitspel (en in de Ichthuskerk op Urk staat een heuse vleugel!). Ik bedoel het feit dat er gemeenteleden kunnen zijn die 'iets met de gemeente willen delen'. Zelf maakte ik het niet mee, maar in een van de gemeenten die ik diende werd aan een gemeentelid, tijdens mijn vakantie, die gelegenheid geboden: hij had geestelijk iets bijzonders meegemaakt en de kerkenraad, net voor de morgendienst daarmee geconfronteerd, meende het verzoek niet te mogen weigeren. Maar het bewuste gemeentelid wist op geen enkele manier maat te houden. En dat werd gaandeweg in de gemeente merkbaar - en de gastpredikant had erna nóg een dienst. Gevolg: het gebeuren oversteeg in herinnering dat waarvoor de gemeente toch principieel was samengekomen: te horen wat de Geest tot de gemeente (in haar geheel) zegt.

 

Op de dag dat ik deze zinnen typte las ik een kerkblad (digitaal) waarin de kerkenraad de vinger legt op het uit de hand lopen van deze bijdragen van gemeenteleden. Maar ze zijn moeilijk ter plekke te reguleren: de lengte, het gevaar van het ik-verhaal... En principieel is voor mij: de gemeente komt niet in de eredienst om dergelijke belevenissen te horen - en daarmee wil ik niets afdoen van de geestelijke kracht die ze kunnen geven. Vroeger had men de gezelschappen waarin er ruimte was voor die geestelijke getuigenissen (en ook toen al liepen die wel eens uit de hand, namelijk daar waar zij voor anderen onbedoeld afsnijdend waren). Wil men ze vandaag een plaats geven, dan het liefst na de dienst in een onderling samenzijn van gemeenteleden. Of in een gesprekskring door de week.

 

D. Quant, Huizen