De apostolische geloofsbelijdenis heeft uitdrukkelijk het sterven van Christus opgenomen. Aanvankelijk ontbrak het woord 'gestorven'. Het is in de loop van de tijd – overigens nog vóór de achtste eeuw – aan de oudste vorm van de twaalf artikelen toegevoegd als onderstreping van de diepe vernedering van de Zoon van God.

 

Met zijn zelfovergave aan het kruis volbracht Christus het werk van zijn Vader. Duivel en dood werden overwonnen. Daarna, dus na de drie uur durende duisternis, keerde Hij zegevierend terug naar zijn Vaderhuis, een tocht in grote heerlijkheid.

Maar toen we daar bij het kruis stonden, zagen we dat Hij daar toch nog hing. Het was dubbel. We zagen een vervloekte zondaar, een verstotene, maar hoorden tegelijkertijd hoe Hij één was met zijn Vader. Hij sprak een avondgebed uit met zijn laatste kruiswoord: 'Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.' Zo gaf Hij teruggekomen uit de angst van de godverlatenheid zijn geest over in de handen van zijn Vader. Toen kwam Hij toch thuis? Zijn verheerlijkt lichaam werd – voor ons onzichtbaar – door de engelen naar de hemel gedragen.

Oordeel

Waarom was zijn sterven dan nog nodig? Nadat zijn werk was volbracht en Hij zijn overwinningskreet had geslaakt – 'Het is volbracht!' –, had de Vader zijn lichaam toch direct vanaf het kruis in de hemel kunnen opnemen? De schuld was toch betaald en de straf gedragen?

De Heidelbergse Catechismus stelt een andere vraag. Hij vraagt niet waarom Christus moest sterven, maar wel waarom Hij zich tot in de dood moest vernederen. Deze vraag zou kunnen suggereren dat er na het lijden van de godverlatenheid nog een diepere vernedering zou kunnen volgen in het moment van sterven.

Dat is dus niet het geval: het moment van het sterven van Jezus was geen diepere vernedering dan de godverlatenheid aan het kruis. Wat de catechismus doet, is niets anders dan herhalen en onderstrepen wat eerder is gezegd: het sterven van Christus was een bevestiging van het oordeel van God.

Oordeel en sterven horen bijeen. Nergens zien we dat meer en beter dan op Golgota. Uiteindelijk is elk sterven een teken van het oordeel van God.

Zeker, voor Christus Jezus was dat sterven een thuiskomen, een doorgang naar het Vaderhuis, maar tegelijkertijd voor ons een teken van oordeel. De dood is toch het loon op de zonde?

De catechismus belijdt dat Christus Zich tot in de dood moest vernederen omdat alleen zó voor onze zonden voldaan kon worden. Daarbij is vooral het woordje 'voldaan' belangrijk (v/a 40). We zouden ook kunnen zeggen: Christus heeft voor onze zonden 'genoeg gedaan' of 'genoegdoening geschonken'. Zijn sterven is een onderstreping van het evangelie van verzoening door voldoening.

 

Genoegdoening

Vooral Anselmus van Canterbury (1033-1109) heeft deze blijde tijding van verzoening door voldoening sterk naar voren gehaald: Christus heeft in de plaats van de schuldige mens genoegdoening gegeven aan God. Die genoegdoening zoals Anselmus daarover sprak, zouden we kunnen vergelijken met een taakstraf, aldus de Christelijke Dogmatiek (2012). Mensen die een taakstraf krijgen opgelegd moeten daarmee de schade die zij anderen en ook de samenleving hebben berokkend, goedmaken, voor zover dat mogelijk is. Daarvoor moeten zij een bepaalde taak uitoefenen.

Zo heeft Christus aan God genoegdoening geschonken door zijn gehoorzaamheid, zelfs zozeer dat Hij zijn lichaam en bloed gaf. Daarmee heeft Christus – zo zei Anselmus – een groot krediet opgebouwd bij de Allerhoogste. Ieder die in Hem gelooft mag daarvan leven.

Onze catechismus sluit daar nauw bij aan, maar brengt één aspect uitdrukkelijk naar voren waarover Anselmus niet sprak, namelijk dat Christus in zijn sterven de straf op de zonde heeft gedragen.

Een voluit bijbelse gedachte. Zo wil de catechismus hetzelfde zeggen als wat de Schrift zegt en wat God van oudsher heeft beloofd. God heeft deze plaatsbekleding reeds in de oudtestamentische tijd verkondigd. Jesaja 53 spreekt daar uitdrukkelijk over. De evangelist Filippus legde dit schriftgedeelte uit aan een hoge ambtenaar van de koningin van Ethiopië belast met het beheer van de schatkist. Deze man las de volgende woorden:

 

'Als een schaap werd hij naar de slacht geleid;

als een lam dat stil is bij zijn scheerder

deed hij zijn mond niet open.

Hij werd vernederd en hem werd geen recht gedaan,

wie zal van zijn nakomelingen verhalen?

Want op aarde leeft hij niet meer.'

 

Filippus verklaarde dat deze woorden slaan op Jezus: Hij is het lam waarover Jesaja sprak (Hand. 8, 32-35). Ook Paulus spreekt in die zin over diens sterven: het was een zoenoffer voor de zonden. Zo werd het oordeel van God over de zonden van de zijnen weggedaan.

In dat oordeel droeg Christus de vloek. Doordat Hij plaatsbekledend de vloek droeg, heeft Hij de zijnen vrijgekocht van deze vloek (Gal. 3, 13). Vloek, oordeel en sterven zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Waar wordt dat duidelijker dan op Golgota?

 

Zoenoffer

Maar het sterven van Christus was voor Hem toch een bevrijding en een doorgang naar het eeuwig leven? Zeker. En voor ons was zijn sterven een noodzakelijk vervolg op zijn neerdaling naar de diepte van de godverlatenheid, een teken van oordeel, van vloek en van bloedstorting die vergeving mogelijk moest maken. Zo heeft Hij met zijn sterven voor de zonden van de zijnen voldaan.

Hij heeft God genoegdoening gegeven. Door onze zonde was de verhouding tot God volkomen verstoord en verbroken. Dat moest weer worden goedgemaakt van onze kant uit. Zo moest de mens zelf de schade herstellen die hij had aangericht. Genoegdoening dus, die door de mens zelf zou moeten worden gegeven.

Tegelijkertijd was duidelijk dat een gewoon mens daaraan nooit zou kunnen voldoen. De eer van de heilige God was aangetast. Hoe zou een mens dat ooit kunnen goed maken? Maar God heeft zijn Zoon gezonden om die genoegdoening tot stand te brengen. Christus gaf zichzelf als zoenoffer. Dat offer is zo groot dat allen die aan Hem verbonden zijn daarvan profiteren.

Een gave van God, dit zoenoffer! Dat wilde Hij: de gevallen mensenwereld behouden. Uit genade heeft Hij de Middelaar geschonken. Een daad van redding! Dit offer was dus niet bedoeld om God op andere gedachten te brengen, in deze zin dat Hij die toornig was op de zondaar, zó moest worden bewogen dat Hij met liefde jegens de zondaar zou worden vervuld. Nee. Hij heeft toch Zelf de Middelaar gegeven? Dat God zijn Zoon zond en daarmee het noodzakelijke offerlam, bewijst toch zijn liefde? 'Zie, het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt!' Die liefde ontstond niet pas na zijn daad van rechtvaardigheid, maar ging harmonieus daarmee samen.

 

Graankorrel

God kon de zonde niet laten passeren omwille van zijn eens gegeven woord. Die zonde betekende een vernietiging van de band tussen Schepper en schepsel. Deze vroeg toch om herstel? God zelf heeft dat herstel geschonken in Christus Jezus, die de toorn heeft gedragen. Daardoor gaan de zijnen niet in die toorn ten onder.

Anders is het voor diegenen die bewust en hardnekkig Christus blijven verwerpen: wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien maar de toorn van God blijft op hem (Joh. 3, 36).

Maar wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven! Wie door het geloof aan Hem verbonden is, hoeft dan ook zelf niet meer de toorn van God over de zonde te dragen. Deze is al gedragen en weggedragen op Golgota.

Het sterven van Christus was daarom niet alleen maar een dieptepunt. Het was zeker niet het einde van een mislukte held, evenmin slechts de dood van een getrouwe verkondiger van de grote daden van God. Maar dit sterven was een hoogtepunt, dit einde een nieuw begin. Zoals Jezus zelf heeft gezegd: Als de gaankorrel niet sterft, blijft ze op zichzelf. Maar als ze in de aarde valt en sterft, brengt zij veel vrucht voort (Joh 12, 25).

 

Feanwâlden, D. J. Steensma