Naar aanleiding van het artikel van ds. D. J .Steensma in het nummer van 4 februari: de gedachte zoals weergegeven in de Christelijke Dogmatiek van dr. G. van den Brink en dr. A. van der Kooi om te komen tot een Hellevaartsdag leefde al in de vroege kerk. Want, zo was de redenering, hoe zou het moeten met de gelovigen in het Oude Testament als de zaligheid alleen in Christus ligt? Hebreeën 11 spreekt toch heel positief over hen. Ziedaar, mede door 1 Petrus 3, 19-20, de gedachte dat Christus in de hel / het dodenrijk is afgedaald om daar ook Zijn heilsboodschap te prediken en vervolgens de oudtestamentische gelovigen uit de hel mee te nemen. Maar de verzen uit 1 Petrus 3 worden al uitgelegd in 1 Petrus 4, 6.

Calvijn rekent af met de hellevaartgedachte en geeft aan de apostolische geloofsbelijdenis een andere betekenis waarin de catechismus hem volgt (zondag 44). Hij interpreteerde het 'nedergedaald ter helle' als de allerergste en allerdiepste smaad en angst van Christus aan het kruis.

Er is geen bijbeltekst waaruit zou blijken dat Christus naast de drie uur durende God verlatenheid in de hel is geweest. Duidelijk zegt Jezus aan het kruis: Het is volbracht. Ook het spreken tegen een van de misdadigers ('Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn') wijst op het volbrachte verlossingswerk. Uit de gelijkenis over Lazarus en de rijke man blijkt tevens de onoverkomelijke kloof tussen hemel en hel. Geweldig rijk is ook dat Jezus na Zijn volbrachte werk op de sabbat heeft gerust.

 

Hans Wubs, Onstwedde