In de winter van 1846-1847 vond Groen van Prinsterer in zijn 'boekenkamer' een aandachtig gehoor. Hoewel zijn lezingen niet gemakkelijk waren en de nodige kennis veronderstelden, beseften zijn hoorders: hier is iemand aan het woord die zijn tijd verstaat. De lezingen zouden op de duur een grote invloed hebben op het ontstaan en de doorwerking van christelijke politiek in de protestantse traditie.

Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876), die toen werkzaam was in het huisarchief van de koning, maakte zich grote zorgen: het land holde achteruit. Zijn economische situatie was slecht. Ook zijn politieke situatie. Het land toonde zijn kracht meer 'in het brengen van verwarring' dan in het treffen van goede regelingen. Groen wees op de nadelen van 'onbeperkte concurrentie' in de handel, en de invloed van 'grote kapitalisten'. Er was veel armoede.

Maar vooral de geestelijke toestand van Nederland baarde hem veel zorgen. Er heerste twijfelzucht: alles is subjectief. Mensen gaan van zichzelf uit, en zijn op zichzelf gericht. 'Ieder heeft eigen geloof, eigen mening.' En die mening kon zomaar weer veranderen. Er waren ontelbaar veel opvattingen over God en zijn Woord. Niets anders was er dan achteruitgang, wanorde en verval. Het was alsof Groen een tekening gaf van de tijd waarin wij leven.

Europa

Maar zijn zorg beperkte zich niet tot Nederland. In heel Europa spookte de geest van de revolutie rond. In Frankrijk was veel gebeurd. In Brussel vond in 1830 een opstand plaats, die resulteerde in een afscheiding van het zuidelijke deel van Nederland. Overal was onrust.

Onmiskenbaar had de samenleving veel goeds voor de mensen gebracht. Maar haar wortel was aangetast. Ze was uiteindelijk dienstbaar geworden aan 'de theorie van ongeloof'. Steeds sterker werd de verleiding van een 'stelselmatige verloochening van de levende God'.

Die verloochening brengt een geest van revolutie met zich mee. Ongeloof leidt tot revolutie, en waar revolutie is, daar is ongeloof. Groen zag in politiek en wetenschap dat mensen voor de revolutie hadden gekozen.

De gezindheid van mensen was helemaal veranderd. Begrippen die daarbij passen zijn: vrijheid en gelijkheid. Dat waren –samen met 'broederschap' – de leuzen van de Franse revolutie. De revolutie is een omgekeerde reformatie, aldus Groen. Terwijl de reformatie mensen had bevrijd uit bijgeloof, stort de revolutie mensen juist in de afgrond van het ongeloof.

Het staatsrecht sluit dan niet (meer) aan bij de goede ordeningen van God. Het volk ontwerpt zelf nieuwe vormen van samenleven. Het hoogste daarin zijn de afspraken en contracten die mensen met elkaar maken, zonder dat zij zich laten normeren door het woord van God. De grondslagen van waarheid en recht zijn omgekeerd: wat waarheid is, noemt men leugen; wat recht is, noemt men onrecht.

Het kwaad zit in het begin, namelijk het ongeloof. Is het begin verkeerd, dan kunnen politici nog wel aandringen op matiging, bijvoorbeeld als ze geschrokken zijn van wat er allemaal is losgemaakt, en ze kunnen hier en daar nog wel iets bijsturen, maar het proces zal zich toch onherroepelijk doorzetten.

Een fundamentele omkeer zal er pas komen als een volk terugkeert naar God, en diens rechten erkent: 'De revolutie is begonnen met de verklaring van de rechten van de mens, ze zal slechts eindigen met de verklaring van de rechten van God.'

Levensdevies

Evangelie en revolutie staan lijnrecht tegenover elkaar, aldus Groen. Er is een strijd op leven en dood gaande. Wie zich daarvan bewust is, en daarvan kennis draagt, is een wijs mens. Maar hij draagt ook een last met zich mee, en een grote verantwoordelijkheid. Wil je je in die strijd begeven, dan moet je eerst de kosten berekenen.

Groen heeft dat gedaan. Hij wist dat hij met zijn doorlichting van de tijdgeest niet de handen op elkaar kreeg bij het grote publiek. Maar hij kon niet anders. Het was zijn dure plicht. Hij wilde maar niet hier en daar iets verbeteren in het politieke leven. Het ging hem om het fundament, het beginsel. Wie zich met politiek bezighoudt, zonder fundamentele kritiek op het uitgangspunt van een politiek zonder God, is bezig met 'overpleistering' van graven.

Groen zag zijn lezingen als een wapen. Dat wapen wilde hij meteen gebruiken. Hij zou tijd kunnen  besteden aan het bijschaven van de tekst voordat hij deze zou publiceren. Maar dat deed hij niet. Het was geen tijd om het wapen te poetsen, maar om het te gebruiken. Een jaar later (1847) verschenen zijn lezingen in druk, onder de titel Ongeloof en revolutie.

Meteen al komt daarin Groens diepe eerbied voor de Allerhoogste naar voren. Naar diens stem wilde hij luisteren. Die stem klinkt overigens niet alleen in de Bijbel maar ook in de geschiedenis. En Groen was goed thuis in de geschiedenis van zijn vaderland. Nog maar pas geleden had hij zijn Handboek der geschiedenis van het Vaderland het licht doen zien.

Zijn levensdevies bestond uit twee woorden. Het eerste is 'er staat geschreven', waarmee hij de heilige Schrift bedoelde, en het tweede 'er is geschied', waarmee hij de historie bedoelde. Voor Groen sprak God duidelijk via de gebeurtenissen in de geschiedenis. De historie is, zo zei hij, een 'vlammend schrift van de heilige God'. Eenstemmig wijzen beide, Schrift en historie, op de Oorsprong van alle gezag.

Tijdgeest

Daartegenover staat de tijdgeest, die meent dat het volk het hoogste gezag heeft. Deze plaatst volkssoevereiniteit tegenover de soevereiniteit van God. Overheid en volk houden geen rekening met Schrift noch historie. Maar, zo stelt Groen, een dergelijke gedachte leidt onvermijdelijk tot tirannie. Het gezag van het volk is dan niet onderworpen aan de ordeningen van God. Waar de Schepper niet wordt erkend, grijpen boze geesten de macht, op welke wijze dan ook.

Zou Groen dan willen dat de overheid Gods wetten oplegt aan de gehele bevolking, zonder rekening te houden met andersdenkenden? Nee, uiteindelijk niet. In de jaren dat hij lid van de Tweede Kamer was, toen de grondwetsherziening onder Thorbecke gestalte kreeg, heeft hij volop meegedaan aan het politieke debat. Daarbij gebruikte hij argumenten die door zijn tegenstanders werden gerespecteerd en gehonoreerd.

Zijn grote kennis en belezenheid combineerde hij met een innige vroomheid. Hoe mooi komt hij uit voor de belijdenis van Christus: 'Ik vind de rust en de vrede van mijn ziel in de blijde boodschap dat er in het schuldvoldoenend offer van de Zaligmaker, uit vrije genade, vergeving en zaligheid is voor een ieder die gelooft.'

Hij zag het als zijn roeping daar niet bij te blijven, maar dan ook zijn talenten en gaven in te zetten. Overigens moet iedere gelovige zijn plicht waarnemen die aan zijn positie in de samenleving verbonden is. Groen sprak vooral diegenen aan die werkzaam waren in het recht, de politiek en de wetenschap: 'Het voegt ons, dankbaar bij het licht van het woord van God, in de schuilhoeken van de wetenschap en de doolhof van de gebeurtenissen door te dringen. Om ook de Heer te bewonderen en te aanbidden in zijn werken. Om ook zo in elke kring het zegenrijke evangelie te verkondigen.'

Ongeloof en Revolutie is in 2008 opnieuw uitgegeven in de serie Klassiek Licht, een initiatief van het Nederlands Dagblad. In die uitgave, die verzorgd werd door Arie en Roel Kuiper, zijn lange zinnen opgedeeld in kortere zinnen. Het taalgebruik is aangepast aan lezers van de eenentwintigste eeuw.

 

D. J. Steensma, Feanwâlden