Kent u het? Mosterdzaad? Het zaadje is niet groter dan een speldeknop. In de herfst strooi je het uit en het wordt een groen gewas. De vorst zorgt ervoor dat het afsterft. Je houdt er een goede bodembemesting aan over.

Ik heb er dit jaar gebruik van gemaakt. Inderdaad, een mooi gewas. En helemaal passend in onze ‘groene’ tijd. En een beetje Christen kan daar toch niet omheen?

Ook in de Bijbel lees je over mosterdzaad. Jezus spreekt erover.

Hij zegt: ‘Het koninkrijk van de hemel lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn akker zaaide. Het wordt een struik, en de vogels van de hemel komen nestelen in de takken.’

Toch heb ik enige moeite met mosterdzaad. Misschien heeft het te maken met een verdrietige ervaring uit mijn jeugd. Die heeft waarschijnlijk meer invloed op mij gehad dan ik voor mogelijk heb gehouden.

Zie me zitten. Ongeveer tien jaar oud. Een ’gelovig ‘ jongetje. De Bijbel is waar. De verhalen zijn gebeurd zoals ze beschreven zijn. Van parabels, ik zou het woord niet eens hebben kunnen spellen, had ik nog nooit gehoord. Veel, misschien bijna alles, van de preken ging ‘s zondags over mij heen. Behalve als het iets was dat met verbeelding of gevoel te maken had. Dan kon ik erbij. De wonderbare visvangst. Geweldig, dat was ten minste iets anders dan het kleine voorntje dat per ongeluk aan mijn haakje kwam als ik viste. In mijn verbeelding waren er allemaal grote snoeken, in het net. Ja, Jezus was groot en machtig. Geen wonder, hij was Gods Zoon.

Die morgen in de kerk.

De dominee preekte over mosterdzaad. En over Jezus. Misschien door zijn taalgebruik en zijn manier van spreken, kon ik luisteren. Ik zag de beteuterde gezichten van zijn leerlingen voor mij. Zij hadden geprobeerd een maanzieke jongen te genezen. Het was ze niet gelukt.

Maar dan komt Jezus en zegt tegen hen dat ze te weinig geloof hebben. Als ze geloof hadden gehad, zo groot als een mosterdzaadje, dan…ja … dan….

In mijn gedachten zag ik het mosterdzaadje met de grootte van een speldeknop. Een gekleurde speldeknop of een gewone? Beide zijn echt klein. Je zou toch zeggen!

U begrijpt, ik was al met de toepassing van de preek begonnen. Eerlijk gezegd viel het me een beetje tegen van de discipelen. Ze hadden toch al zo veel gezien van wat Jezus gedaan had. Ik had het alleen nog maar van horen zeggen, maar zij…!

Ze hadden, met meer geloof, bergen kunnen verzetten. Daar was de genezing van die jongen bij in het water gevallen.

Onderweg naar huis, we woonden in een dorp aan de rand van de stad, bleven mijn gedachten nog hangen bij het gehoorde. Nee, bergen kwam ik onderweg niet tegen. Wel bomen. Ze hadden er jaren gestaan. Elk jaar zorgden ze er voor dat er eikels lagen. Mooie, grote, glimmende eikels. Met of zonder hoedje.

Was het een ingeving?

Ik weet het niet meer. Maar ik stapte van de fiets en bleef bij een boom staan. Ik keek naar zijn grote kruin en dikke bast. Klein vergeleken bij een berg. De weg lag er verlaten bij. Opnieuw monsterde ik de boom.

Dit moest wel lukken.

Toen ik opzij keek, zag ik twee bomen verder een kleinere boom staan. Ik wilde het God waarschijnlijk ook niet te moeilijk maken. Dus ging ik naar de kleinere.

Twee meter…? Nee, dat maar niet. Opnieuw keek ik de weg af. Niemand te zien. ‘Ga een meter opzij’, sprak ik op licht gedragen toon. Maar de boom bleef staan, waar hij altijd al had gestaan.

Dat was raar. Aan mijn geloof kon het toch niet liggen. De grootte van een mosterdzaadje? Kom op! Maar twijfel sloop mijn hart binnen. Was mijn geloof toch wat aan de kleine kant geweest? Ik keek de boom vastberaden aan. ‘Ga een halve meter…’.

Nee, dus.

Met gebogen hoofd fietste ik naar huis.

En mijn geloof?

Het heeft in de jaren die volgden deuken en kneuzingen opgelopen. Teleurstelling van niet verhoorde gebeden. Maar het is er toch. Geloof. Al is het waarschijnlijk kleiner dan een mosterdzaadje.

 

Douwe Janssen