Dit is de laatste uit de serie levensbeschrijvingen van vrouwen die genoemd worden in het geslachtsregister van Jezus. Deze levensbeschrijvingen zijn met toestemming overgenomen uit de Vrouwenbijbel, © 2016 Royal Jongbloed, Heerenveen. De serie loopt parallel aan de kindernevendienstmethode ‘Vertel Het Maar’.

 

Maria, de moeder van Jezus

Maria is een jonge, Joodse vrouw, eenvoudig en nederig. Maria denkt klein van zichzelf maar groot van God, Die naar haar heeft omgekeken en een wonder heeft verricht: ze zal moeder worden van Gods Zoon. Dat wonder brengt haar in verwarring.

Maar ze is ook een gelovige vrouw, want ze antwoordt de engel: ‘Zie, de dienares van de Heere, laat met mij geschieden overeenkomstig uw woord’ (1:38). Maria geeft zich over aan Gods plan. Toch blijft ze ook een moeder die moeite heeft haar Kind uit handen te geven. Je voelt haar paniek wanneer ze haar twaalfjarige Zoon dagenlang zoekt. Als ze Hem uiteindelijk vindt, valt ze tegen Hem uit: ‘Kind, waarom hebt U ons dit aangedaan?’ (2:48) Tegelijkertijd is ze verwonderd over Jezus’ toewijding aan Zijn hemelse Vader. Maria bewaart al Jezus’ woorden en daden in haar hart. Ze leert hierdoor te geloven in Zijn Goddelijke kracht. Op de bruiloft in Kana, nog voor Jezus een wonder heeft gedaan, zegt ze: ‘Wat Hij ook tegen u zal zeggen, doe het’ (Joh. 2:5). Als Jezus opgroeit, ziet Maria dat ze haar Kind niet kan beschermen. Dat doet pijn. Vlak na Zijn geboorte wordt ze hier al voor gewaarschuwd: ‘ook door uw eigen ziel zal een zwaard gaan’ (Luk. 2:35). Dat herinnert ze zich vast als haar Zoon aan het kruis bezwijkt onder de last van de zonde, ook die van haar. Haar kind wordt haar Meester, haar Verlosser, haar Koning. Na Jezus’ opstanding en hemelvaart heeft Maria een plaats in de eerste gemeente (Hand. 1:14). Ze volhardt in het bidden en smeken. Zo leert Maria te rusten in de armen van haar God, Die eens in haar armen rustte.