De Bijbel noemt ieder die gelooft 'heilig': apart gezet, en toegewijd aan God. In de geschiedenis van de kerk komen wij heiligen tegen die op een bijzondere manier toegewijd hebben geleefd. Af en toe zullen wij een van hen in de schijnwerper zetten. Want zij mogen niet vergeten worden. Hun voorbeeld wil bemoedigen en inspireren.

 

Wij verbinden zijn naam met één van de drie oecumenisch-christelijke geloofsbelijdenissen, de Geloofsbelijdenis van Athanasius, kortweg het Quicumque genoemd, want zo begint zijn belijdenis in het Latijn. Die belijdenis over de Drie-eenheid, is niet door hemzelf geschreven, maar anderhalve eeuw na zijn dood opgesteld en pas vijfhonderd jaar later door de kerk van het Oosten aan hem toegekend.  Voor de meesten is hij alleen een naam. Wie was hij?

Athanasius werd geboren in het jaar 295 te Alexandrië, de grote stad in het noorden van Egypte aan de Middellandse Zee, genoemd naar Alexander de Grote. De stad was beroemd om zijn vuurtoren, één van de wereldwonderen uit de klassieke Oudheid.

In zijn jeugd heeft hij zware christenvervolgingen meegemaakt en als jong diaken van bisschop Alexander van Alexandrië, zag hij ze nog een laatste keer oplaaien – tot het jaar 324. Toen kwam keizer Constantijn aan de macht en werd het christendom staatsgodsdienst. Maar het bloed van de vervolgingen was nog niet opgedroogd, of er brak een storm los, die het einde van de kerk leek te betekenen. Wat was er aan de hand?

Het ging over een van de meest fundamentele stukken van de belijdenis. Over de oude, al door Jezus tijdens zijn leven op aarde gestelde vraag: wie zeggen de mensen, dat Ik ben? Het ging over de goddelijke natuur van de Zoon van de Vader. Het begon met een rede, die patriarch Alexander in 318 voor zijn geestelijken hield. Die rede ging over de Drie-eenheid en de patriarch benadrukte daarin vooral de eenheid van de drie goddelijke Personen.

Arius

De priester Arius, afkomstig uit Libië, welsprekend, zeergeleerd, lang en mager van gestalte, vriendelijk en innemend in de omgang, en met invloed en vrienden aan het hof, waaronder Constantia, de zus van de keizer, bestreed de opvatting van de patriarch hardnekkig. Arius redeneerde, dat als de Vader de Zoon genereerde, het bestaan van die Zoon een begin moet hebben gehad en dan moest er dus ook een tijd zijn geweest, dat de Zoon niet bestond. Hij beriep zich onder andere op Colossenzen 1,15 en op Spreuken 8,22, waar de Septuagint heeft: de HEERE bracht mij voort, of: schiep mij. Arius kende geen Hebreeuws en was dus op de Griekse vertaling aangewezen. Voor hem was Christus het eerste schepsel van de Vader en komt Hem dus niet gelijke eer met de Vader toe.  

Patriarch Alexander zag hierin een groot gevaar voor de leer van de verlossing en stuurde een brief aan de bisschoppen van het Oosten, waarin hij zich bijzonder heftig uitliet: ‘het was de ergste van alle ketterijen, geen ketter was de Antichrist zo dicht genaderd. Arius en zijn aanhangers waren vijanden van God, moordenaars van Christus’ godheid, Judassen’. Zo ging dat toen.

Als een vuur greep het geschil om zich heen en het duurde niet lang, of in heel de kerk van oost en west en in alle kringen en standen van de bevolking werd over het God-zijn van Christus geruzied. Overal kwamen opstootjes voor. Keizer Constantijn wilde voor alles een sterke en hechte kerk en beval, dat er een synode werd samengeroepen met de ambtsdragers uit alle delen van zijn rijk. Dit eerste oecumenische concilie werd van 20 mei tot 25 juli 325 in het keizerlijk paleis te Nicea gehouden. Van de tweehonderdvijftig bisschoppen kwamen maar vijf uit het westen. Athanasius was geen lid van de synode, maar was als raadgever van zijn bisschop aanwezig. Hij behoorde tot het orthodoxe kamp.   

Jota

Toen de keizer in vol ornaat de vergaderzaal binnenkwam, stonden allen op. Hij hield een rede, waarin hij zijn vreugde uitsprak en God dankte dat allen bijeen waren. En zijn gebed was, dat door zijn bemiddeling een einde mocht komen aan de droevige twisten, die het rijk verscheurden. Na vier weken deed men de volgende uitspraak over de goddelijke natuur van Christus. Van de Zoon werd beleden, dat Hij van hetzelfde wezen met de Vader is, homo-ousios. Het is dit woord dat de christologie sindsdien is gaan beheersen. Het stond tegenover het homoi-ousios van de Arianen. Dat betekent: lijkend op het wezen van de Vader. Dus niet van hetzelfde goddelijke wezen. Vanwege dit verschil van één letter wordt deze strijd ook wel ‘de strijd om de jota’, om de letter i, genoemd. De keizer stond erop, dat het woord homo-ousios werd toegevoegd. Hij was politicus en wist de krachten ongetwijfeld goed te taxeren. Maar de synode dacht anders: de kerk heeft gesproken door de Heilige Geest. Arius werd veroordeeld. Over zijn leer werd het anathema uitgesproken. Hijzelf werd afgezet en verbannen. Maar zijn steeds terugkerende invloed heeft heel het verdere leven van Athanasius beheerst.   

De grote kerkleraars van de vierde eeuw hebben dit woord homo-ousios steeds verdedigd vanuit de overtuiging, dat de verzoening van onze zonden, onze zaligheid, afhing van de waarachtige godheid van Christus. En vooral Athanasius, die in 328 bisschop was geworden, heeft aan de verdediging ervan in woord en geschrift zijn hele verdere leven gewijd. In het wisselende spel van Arianen, semi-Arianen en Niceaners, met veranderende formules en politieke schommelingen, stond  hij steeds op de bres voor de wezenseenheid van Christus met God. ‘Jezus is niet een halfgod, brengt niet een betere leer, maar is zelf God, de verlosser van het verloren mensengeslacht’. Om deze vasthoudendheid wordt hij ‘de vader van de orthodoxie’ genoemd. Het bracht hem vervolging en ballingschap. Hij is tot vijf keer toe verbannen geweest. In totaal voor maar liefst twintig jaar van zijn leven.  

Athanasius heeft diepgaande invloed uitgeoefend op de kerk van de volgende eeuwen. Door de Roomse kerk is hij tot kerkvader en heilige verklaard. En door de Orthodoxe kerk wordt hij Athanasius de Grote genoemd. Beide kerken vieren zijn feestdag. Aan het einde van zijn leven heeft de oude leeuw nog zeven jaar aan het hoofd van zijn gemeente gestaan tot hij op 78-jarige leeftijd overleed.

 

Gurbe Huisman, Winschoten.