Zie ons gaan.

Het fietspad meandert door het heideveld, duikt dan weer een bosrand in, om uit te komen tussen groene weilanden. Onze fietsbanden maken een suizend geluid. Af en toe draai ik me even om en roep naar mijn vrouw die achter me fietst: ‘Kun je me volgen?’

Ze laat haar fietsbel even klingelen als bewijs dat het goed gaat.

Al fietsend probeer ik mijn gedachten te ordenen. Ze blijven de laatste tijd vaak hangen bij het geweld in de wereld. Hoe mensen, in naam van God, elkaar de vreselijkste dingen aan doen.

En God? Waar is Hij?

Ik ken Hem vanuit de Bijbelverhalen.

Hoe Hij ingreep toen Farao zijn volk niet wilde laten gaan.

Hoe Simson grote pilaren omdrukte en Gods vijanden vernietigd werden.

Hoe Petrus, die gevangen zat, bevrijd werd van zijn boeien.

Maar nu?

U mag het van me weten, ik kom er niet uit.

Maar misschien kunt u me niet volgen. Zijn het voor u geen vragen.

Ligt in uw leven alles overzichtelijk vast, zoals het landschap waar we doorheen fietsen.

Een paard staat dromerig over een hek te staren.

Een buizerd laat zich drijven op de wind.

Pluisjes van een paardenbloem stuiven elkaar achterna.  

Zo is het altijd geweest en zo zal het blijven gaan.

Ineens wordt mijn oog getrokken door geritsel aan de kant van het fietspad.

Een klein hertenkalfje, nog maar enkele weken oud, kijkt verwonderd naar mijn elektrische fiets.

Had hij mij zien aankomen en gedacht: Hoe kan zo’n groot wezen zich zo snel verplaatsen?

Was hij, net als ik, op zoek naar hoe dingen zich ontwikkelen en gedragen?

Dit met gevaar voor zijn eigen leven?

‘Stop’, roep ik naar mijn vrouw en spring van mijn fiets. Even later kijken we samen naar het kleine hertje. Ze kijkt ons met haar reebruine oogjes vol vertrouwen aan. Nog maar net onder moeders  ranke poten vandaan, gaat ze op zoek naar de wereld om haar heen.

En moeder? Waar is zij? Laat ze haar kind alleen?

Dan tussen het hoge gras, links achter een boom staat moeder naar haar kind te kijken. Haar staart zwaait van zorg heen en weer. Haar ogen schieten van links naar rechts. Ze volgt elke stap van haar kind nauwlettend. Maar geeft het ook gelegenheid om de wereld te verkennen.

Dan draait het kalfje zich om en huppelt terug naar zijn moeder. Die met hoge benen zich een weg baant door het gras.

Wij stappen weer op. Ik weet niet of mijn vrouw mijn gedachten kan volgen, die ineens al fietsend naar boven kwamen. Maar ik zag in de ree met haar jong  iets van het beeld van God.

God die toelaat hoe mensen zich op aarde voortbewegen. Soms los van de aarde, op zoek naar maan en sterren.

En God. Kijkt Hij onbewogen toe te kijken, hoe alles zal gaan?

Mijn gevoel zegt me dat dit niet zo is. Als het maaksel van zijn handen, het hert, al zo vol zorg de stapjes van haar kind volgt, zal Hij zich dan het lot van mensen niet aantrekken?

Ik weet niet of een hert kan huilen. Maar ik geloof dat God tot tranen toe bewogen is, als Hij het onrecht ziet dat mensen elkaar aan doen.

Achter mij klingelt mijn vrouw met haar fietsbel.

Ze volgt me nog.

 

Douwe Janssen