‘Het begon wat aan mij te knagen. Je raakt het toch nooit helemaal kwijt.’
Verstolen kijk ik opzij naar de man die dit zegt en die naast mij zit. Zijn pet zit naar voren getrokken. Een teken van niet te dicht bijkomen? Toch komt hij ’s avonds vaak even naast me zitten. Terwijl we vissen, vertelt hij over zijn leven. Omdat mijn gehoor wat minder wordt en hij mompelt, gaan sommige zinnen aan mij voorbij. Maar langzaam en zeker krijg ik een beeld bij de verhalen.

In zijn jeugd liep alles niet even fijn. Zijn jonge jaren bracht hij door bij zijn grootouders. Als zijn ouders op bezoek kwamen, kroop hij weg in een grote kast. Hij wilde niet terug naar huis.
Zijn vader was een ‘gesloten’ man. Die de tegenslagen in zijn leven op zijn eigen wijze verwerkte.
Hij was vroeger gestraft door zijn vader, omdat hij zijn eigen weg wilde gaan. De gevolgen hiervan hadden een stempel op zijn leven gezet.

Terwijl ik een pas gevangen mooie voorn voorzichtig weer in het water laat glijden, luister ik naar wat Gerrit vertelt.
Hij moest in dienst. Daar zouden ze hem wel een beetje discipline bijbrengen. Echter niet zonder slag of stoot. De schoenen die hij van het leger kreeg, waren drie maten te groot. Dus stond Gerrit met blote voeten op de appelplaats. Na een paar rake opmerkingen tegen iemand met een streep, werd Gerrit opgedragen om met een tandenborstel het plein aan te vegen.
Dat maakte Gerrit woedend, want hij  kon niet tegen onrecht. Deed zijn karakter hem ook botsen met God?

De zon die eerst nog over het water gleed, trekt zich steeds verder terug. De warmte hangt nog in de lucht. Een grote groep spreeuwen verzamelt zich om een rustplek voor de nacht te zoeken. Het is al even stil tussen Gerrit en mij. Ook mijn dobber staat stil in het water. Een libelle gebruikt haar even als rustplek.
Gerrit pakt zijn pet en drukt hem opnieuw op zijn hoofd. Ik hoor dan:

Ik liep er al een tijd mee rond. Kan ik de ontmoeting met God aan? Zinnen van preken, gezegden van mijn moeder kwamen op de gekste momenten bovendrijven. Al fietsende, soms op een bankje zittend, zat ik dan wat voor mij uit te staren. Een fietser zag mij zitten en stapte af. Het bleek mijn oude legerpredikant te zijn. Begroeting over en weer. Hoe het met mij ging, vroeg hij. En of ik nog altijd een beetje tegendraads was? Ik vroeg hem of hij nog dominee was. Nou en of.
Hij nodigde mij uit om bij hem een dienst bij te wonen. Ik ben gegaan.

In de stilte die valt, dringen beelden zich aan mij op. Een man, niet los van God, zoekt zijn weg.
Een ontmoeting vindt plaats.
Ik schrik op van zijn stem.
‘Je hebt beet man. Zit je te dromen?’

Die zondag bezoeken we de kerk.
Mijn vrouw zit rechts van mij.
Links Gerrit.
Met zijn volle ‘rugzak’ naast me.
Zijn pet houdt hij in zijn hand.
Zijn blik is naar boven gericht.
De dominee neemt hem en ons mee in de preek.
De gelijkenis over de uitnodiging voor het bruiloftsfeest.

Als we die avond weer aan de waterkant zitten, hoor ik Gerrit mompelen:
‘Geloven is best moeilijk.’

Ik knik en houd mijn blik op de dobber gericht.


Douwe Janssen