Hoe zit dat eigenlijk met die zo gewaardeerde autonomie (zelfbeschikking) die je in de wereld van de psychotherapie tegenkomt? Staat die niet haaks op geloof, kerk en theologie?

In het vorige artikel (naar aanleiding van het boek van Bert Loonstra*) zagen we dat het er vandaag om gaat onafhankelijk en zelfredzaam te zijn en zelf je keuzes, relaties en visies te bepalen. Dat klinkt in zekere zin heroïsch, maar in de praktijk betekent dit niet automatisch dat we allemaal van die krachtige ‘zelven’ zijn.

Fictief zelf

Hoe graag wij ook in onze zelfbepaling wensen te geloven, ons ‘zelf’ is nogal een illusie! Ons ‘zelf’ wordt namelijk gevormd en bepaald door de ons omringende sociale wereld. En die wereld heeft eerder een verzwakkend dan versterkend effect op onze zelfkennis. Er zijn verborgen sociale en culturele krachten in het spel. Maar desondanks is er intussen wel sprake van een ‘zelf’, wordt ze als heel belangrijk en verantwoordelijk gezien, zowel door de buitenwereld als de persoon zelf. Ondanks het feit dat dit ‘zelf’ in zeker opzicht fictief is. Na deze woorden over het ‘zelf’ voel je mogelijk al de psychologische problemen opdoemen... vanwege het krachtige beroep in onze cultuur op dit fictieve, of moet ik zeggen fragiele ‘zelf’.

De nadruk op het ‘zelf’ is natuurlijk ook van invloed op het christelijke zelf-bewustzijn. Sterker nog, volgens Charles Taylor is die nadruk op het zelf ook juist voortgekomen uit de christelijke traditie met haar accent op eigen verantwoordelijkheid. Maar het reikt verder. We zien ons ‘zelf’, onze subjectiviteit als het absolute referentiepunt, als uitgangspunt voor onze beoordeling van de wereld en de omgang ermee. De vraag staat voor ieder van ons centraal: hoe beleef ík dit, wat vind ík hiervan, wat denk ik dat de Bijbel hiervan zegt, hoe kijk ík hier tegen aan. Ook christenen doen dit, niemand uitgezonderd.

Voorbeelden

Het is denk ik niet gemakkelijk om het verschil met vroegere tijden goed aan te voelen. Een paar voorbeelden voert Loonstra aan. Vroeger liepen ‘binnenwereld’ (mijn ‘zelf’) en ‘buitenwereld’ veel meer door elkaar. Iemand die in de war was, werd als bezeten door duivels gezien (binnen en buiten zijn niet gescheiden). Vandaag leggen we hoofdzakelijk het accent op iemands eigen innerlijke binnenwereld, op diens mentale problemen. Een ander voorbeeld is het pre-moderne spreken over de ‘goddelijke heerlijkheid’ van de kosmos. Nu wordt die ervaring vooral gezien als een subjectieve overtuiging die niet voor ieder vanzelfspreekt.

Je zou kunnen zeggen dat we nu meer voorrang geven aan onze binnenwereld, ons ‘zelf’. Daar wordt alles ‘bepaald’ en ‘geregeld’ en ‘vastgesteld’. Ook in de kerk zien we dat terug. We bepalen bij welke gemeente we willen horen, waar we ons thuis voelen, wat past bij ‘mijn’ visie, overtuiging of gevoel. Westerse christenen zijn kinderen van hun tijd. Dus het fel bekritiseren van autonomie als zou dat iets werelds zijn is als schieten in je eigen voet. Wat trouwens niet betekent dat we niet met elkaar kunnen nadenken over de vraag hoe we een en ander waarderen.

Aanvullend

Zou het mogelijk zijn om in het kader van de vraag naar het ‘autonome zelf’ en ‘zelf-overgave’ (bij geloof) een onderscheid te maken tussen ‘vastberaden wil’ (initiatief en controle) en aanvaardende wil (overgave in vertrouwen)? Om met behulp hiermee twee verschillende doelen te formuleren voor respectievelijk therapie en pastoraat? Zeg maar willfulness  en willingness? Of moet je zeggen dat die twee elkaar toch wel uitsluiten?

Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken, autonomie als ondernemende wil (willfullness) en geloof als aanvaardende wil (willingness) lijken elkaar eerder aan te vullen. Béide veronderstellen een ‘zelf’, een stevig ‘ik’. En de aanvaardende wil hebben we niet alleen nodig in onze relatie met God maar ook in onze onderlinge relaties. Het gaat dan om zaken als kunnen loslaten en het hebben van vertrouwen in de ander. Wie deze vaardigheden ontbeert, komt terecht in vermijdend gedrag of in controledwang. Vertrouwen, overgave, liefhebben en dienen zijn zonder een stevig zelf betekenisloos. Want ‘wat’ wordt er dan eigenlijk weggeschonken, en door ‘wie’?

Tot slot

Vanaf hoofdstuk 5 van zijn boek spitst de bespreking zich steeds meer toe op de ‘tweeheid’ van de mens (zeg maar zijn ‘zelf’ en zijn leefomgeving ofwel relaties) en de vraag welke persoonlijkheidsproblematiek en welk soort therapie daaraan verbonden zijn. Voor het Kerkblad voor het Noorden voert dit alles wat te ver. Als belangrijkste punt breng ik naar voren dat Loonstra concludeert dat levensbeschouwelijkheid binnen het raamwerk van de ‘tweeheid’ genoeg aanknopingspunten vindt om een verrijkende, aanvullende en versterkende werking te kunnen hebben.
Dit boek heb ik met veel plezier gelezen, vanwege de geordendheid, diepgravendheid en helderheid.

 Nynke Sikkema-Holwerda, Harderwijk

* Bert Loonstra,  Autonomie en gemeenschap, Een debat over psychotherapie en levensbeschouwing, Buijten & Schipperheijn: Amsterdam 2018, 276 p., ISBN 978 90 5881 991 8.