Verdediging van het christelijk geloof. Het is van alle tijden. Verdediging omdat de aanval ook van alle tijden is. Aanvallen van gematigde atheïsten. En van wat we noemen radicale atheïsten van wie de bekendste Richard Dawkins is.

 

Ronduit fel en agressief stellen zij zich op tegenover godsdienst. Ze zijn er van overtuigd dat godsdienst voor domme mensen is bestemd en dat het geloof in God gif is voor de samenleving. In Nederland kennen we onder andere prof.dr.mr. Herman Philipse. Atheïsme is volgens hem vanzelfsprekend, zo blijkt uit zijn woorden en geschriften. Gert van den Brink schreef er in 2010 een boek over met als titel ‘Er is geen God en Philipse is zijn profeet’. Een komische titel voor een boek met een serieuze inhoud. Hij toont in het boek de onredelijkheid van het atheïsme aan en in het bijzonder dat van Philipse.

 

Academisch

Van den Brink schrijft in het boek dat hij wijsgerige theologie heeft gestudeerd en dat zijn scriptie over de opvattingen van Philipse gaat. Een van zijn begeleiders was… Philipse zelf. Mooi dat zoiets kan.

Voor de schrijver van het Apologeticum  was er in zijn tijd – eind tweede eeuw na Christus – niet zo’n weldadige ruimte om zijn standpunten naar voren te brengen. We hebben het over Tertullianus (ca.160-ca.230).

Apologeticum betekent 'verdediging', en is een verdediging van het christelijk geloof in spannende tijden. De christenen werden binnen het Romeinse Rijk voor van alles en nog wat uitgemaakt en de meest wilde verhalen over hen deden de ronde. Het christendom was een niet toegestane godsdienst en het moment dat het uiteindelijk staatsgodsdienst zou worden, is nog verder weg. Perioden van heftige en minder heftige vervolgingen wisselden elkaar af. En hoe verdedig je dan het geloof?

 

Oneerlijk

‘Dood ons, martel ons, maak ons tot stof; uw onrecht is het bewijs van onze onschuld…’, zo schrijft hij in het laatste hoofdstuk van zijn boek. Hij richt zich in het geschrift tot de heersers van Rome. Wat is er meer oneerlijk dan datgene haten waar u niets van weet?

In de eerste zes hoofdstukken stelt hij de onrechtvaardige behandeling van de christenen aan de orde. We worden behandeld als misdadigers, zo stelt hij. En waarom? Een provinciaal heerser informeerde bij keizer Trajanus wat hij moest met die christenen. Ze weigeren inderdaad te offeren (in het kader van de Romeinse godsdienst) maar hun ritueel bestaat uit bijeenkomsten in de vroege morgen waarbij ze liederen zingen tot Christus en God. Ze zijn trouw in hun godsdienst, ze verbieden moorden, overspel, oneerlijkheid en andere misdaden. Reactie van Trajanus: ga niet achter hen aan maar zodra ze voor je worden gebracht, moet je ze straffen.

Dit kan toch niet waar zijn, schrijft Tertullianus aan zijn lezers: onschuldig en toch gestraft als schuldigen. Als iemand zegt dat hij geen christen is, wordt hij gemarteld totdat hij toegeeft dat hij het wel is. En als hij het toegeeft, wordt hij gemarteld omdat ze willen horen dat hij zijn christen-zijn opgeeft. Een crimineel mag een en ander ter verdediging aanvoeren. Een christen mag dat niet. Haat blokkeert een eerlijk onderzoek.

 

Verhalen

In het vervolg gaat hij in op de geruchten en wilde verhalen die over christenen worden verteld: het vermoorden en opeten van baby’s, incest en overspel. Hij stelt daartegenover: waar de christenen van beschuldigd worden dat doen ze zelf: mensenoffers voor Saturnus en Jupiter. Arena’s waarin het bloed rijkelijk vloeit en vlees eten waar het bloed nog inzit. Het zijn valse aantijgingen.

 

Hij weerlegt dat ze verraders en heiligschenners zijn. Hoezo heiligschenners wanneer christenen de Romeinse goden niet vereren? Die zijn machteloos en kijk naar het karakter van die goden: woede, incestueus, afgunstig. De Romeinen zitten op het verkeerde spoor door de ene ware God niet te aanbidden. Kijk trouwens eens met hoe weinig respect die goden behandeld worden: de beelden worden zelfs verpand en die goden worden gebruikt als bron van inkomsten. Offeren aan de keizer doen christenen niet. Bidden voor hem, dat doen ze wel. Het getuigenis over deze God gaat ver terug in de tijd tot aan Mozes (duizend jaar voor de Trojaanse oorlog…) en vervolgens getuigt hij van Jezus Christus: mens en God.

 

Aanval

Hij beschrijft de godsdienstige bijeenkomsten. Dat ze voor elkaar en voor de keizer en het keizerrijk bidden. Dat ze Heilige Schrift bestuderen. Dat ze voedsel delen niet zonder God te bidden en te danken. Liederen worden aangedragen en gezongen. Ze prijzen God. Ze betalen de tienden. Houden van elkaar als broers en zussen. En dat ze verder leven als alle andere inwoners.

 

Zo is Tertullianus niet alleen aan het verdedigen. Hij gaat ook in de aanval. Hij gelooft namelijk in de God die alle goden van Rome ver overtreft. Hij laat zien dat zij die voor de goden gaan daarbij onaanvaardbaar gedrag vertonen.

Na zijn ‘verdediging’ zijn er vele andere geschreven. Elke tijd vraagt om een verstandelijk ingaan op de vragen die dan spelen. Lezing van zijn geschrift doet de vraag opkomen: hoe zou ik het vandaag onder woorden brengen? Ja, waarom geloof ik?

 

N. Vennik, Zwolle