In 2017 vierden de Christelijke Gereformeerde Kerken hun 125-jarig bestaan. In het Kerkblad is er enige aandacht aan gegeven. Tussen 2017-2025 zijn er twaalf gemeenten in het Noorden die plaatselijk hun 125-jarig jubileum vieren. Op de redactie vroegen we ons af of we die gemeenten moesten vragen een artikel te schrijven en zo in het Kerkblad aandacht te geven aan die jubilea. Omdat we twaalf gelijksoortige artikelen voorzagen, hebben we besloten dat we in een aantal artikelen wat algemener ingaan op deze jubilea. In dit eerste artikel een inleiding met wat kerkgeschiedenis en de beschrijving van de groei van de CGK tussen 1892-1900.

 

Op catechisatie zullen de meeste lezers wel de jaartallen van onze recente kerkgeschiedenis hebben geleerd. In 1834 was er de Afscheiding van de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) onder leiding van ds. Hendrik de Cock. Deze beweging is heel veelzijdig en er ontstaan dan ook verschillende groeperingen. Vanaf 1869 gaan de meeste van deze kerken samen onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk (CGK). Onder leiding van Abraham Kuyper ontstaat er vanaf 1887 vanuit de NHK een tweede afscheiding: de Doleantie, waaruit de Nederduits Gereformeerde Kerken ontstaan (NGK).

 

De beide afgescheiden kerken, CGK en NGK, hebben hun grondslag in het Woord van God, de drie formulieren van enigheid en de Dordtse Kerkorde. Er zijn dan ook vanaf 1888 goede wederzijdse contacten. Dit zorgt er in 1892 voor dat de beide kerkverbanden zich verenigen tot de Gereformeerde Kerken in Nederland.

 

Verschillen

Zoals bijna altijd bij een vereniging van verschillende kerken, zijn er mensen die liever niet meegaan. Ze willen blijven wat ze waren, in dit geval christelijk gereformeerd. Dat heeft ermee te maken dat er naast overeenkomsten natuurlijk ook verschillen zijn tussen de beide kerken die verenigen. De Afscheiding is historisch gezien nauw verbonden aan de zogenaamde conventikels. Dat waren in de negentiende eeuw vrome gezelschappen waarin men samenkwam om Gods Woord te bestuderen, te bidden en de nabijheid van de Heere te ervaren. We zouden het tegenwoordig huiskringen noemen. In deze groepen probeerde men zich te wapenen tegen de vrijzinnige leer die vaak verkondigd werd in de kerken van die tijd. De Afscheiding was een beweging die opkwam van ‘onderaf’, gevoed door kerkmensen en uiteindelijk vonden die een leider in Hendrik de Cock.

 

De Doleantie had wel dezelfde grondslag als de Afscheiding, maar de achtergrond van de beweging was heel anders. Het denken van Kuyper stond hierin centraal. En zijn denken en optreden was heel massief. Hij had een ‘eigen’ krant, universiteit, politieke partij en kerk, en beïnvloedde zo het hele leven van mensen. De Doleantie is ook van ‘bovenaf’ georganiseerd. Het was een echte domineesbeweging. Predikanten gingen met hun hele gemeente met Kuyper mee naar de NGK.

 

Deze verschillen waren weinig inhoudelijk, maar gevoelsmatig was er voor veel christelijk gereformeerden een groot verschil. Zij voelden zich niet thuis bij het dwingende en massieve van Kuyper. En in 1892 waren er twee predikanten die toch niet met de vereniging konden leven. Zij willen blijven wat zij waren, christelijk gereformeerd. Deze predikanten, ds. J. Wisse Czn. en F.P.L.C. van Lingen zorgen er uiteindelijk voor dat de Christelijke Gereformeerde Kerk blijft bestaan, met drie gemeenten (Zierikzee, Noordeloos en Teuge) en totaal ongeveer 700 leden.

 

Persoonlijke motieven

Hierin speelt meer dan alleen verschillen met betrekking tot de achtergrond van een beweging en bijvoorbeeld kerkinrichting. Vooral voor Van Lingen waren er persoonlijke motieven. Hij was tot 1887 een goede, persoonlijke vriend van Kuyper. Hij was aanhanger van de methode van de Doleantie en voorganger in de NGK. Maar in 1887/1888 krijgen deze twee mannen ruzie en dan verandert Van Lingen van inzicht. Hij sluit zich aan bij de CGK en neemt in dat kerkverband direct de rol op zich van een criticus. De vereniging moet er wat hem betreft niet komen. Hij ziet grote inhoudelijke verschillen en is ook een van de indieners van een bezwaarschrift tegen de Vereniging op de synode van 1892. Hij kon niet meer met Kuyper in een kerkverband leven, zoveel wordt wel duidelijk. Wat precies de motieven van Van Lingen waren, dat zullen we nooit weten. Maar in het voortbestaan van de CGK spelen niet alleen inhoudelijke of gevoelsmatige argumenten een rol. Ook persoonlijke overwegingen spelen mee. En dat is ook logisch. Het behoedt ons er in elk geval voor om de grote mannen uit ons verleden op een voetstuk te zetten en te verheerlijken. Want dat lijkt me in elk geval niet de bedoeling…

 

De CGK blijft dus voortbestaan, in eerste instantie met drie gemeenten, twee predikanten en ongeveer 700 leden. Maar tussen 1892 en 1900 groeit dit jonge kerkverband ontzettend snel. In die acht jaar worden zestig gemeenten gesticht, waarvan achttien in het Noorden. Volgende keer meer daarover.

 

Wouter Moolhuizen, Dedemsvaart