Een kostbare gave aan Zijn kerk, zo mogen we het sacrament van het Heilig Avondmaal wel waarderen. Dat is trouwens met dat andere sacrament niet anders. Een gave. Gods kerk leeft van het gegeef. Niet van wat zij neemt, maar van wat ze ontvangt. Van wat ze krijgt uit de bron van louter genade. Gevloeid uit het welbehagen van God de Vader. Verworven door de verdienste van God de Zoon. Geschonken in de toe-eigening door God de Heilige Geest.

Dat geven en ontvangen blijkt heel nadrukkelijk in de bediening van het sacrament. Bij de instelling ervan al. We lezen het in het evangelie van Markus: Als zij aten, nam Jezus brood en als Hij gezegend had, brak Hij het en gaf het hun… En Hij nam de drinkbeker en gedankt hebbende, gaf Hij hun die… (Mark. 14). Gegeven goed. Dat is het. Dat geldt van het teken. Dat geldt niet minder van de betekende zaak.

Tere woorden

Dat element van het ontvangen wordt de gemeente ook met tere woorden op de lippen gelegd in het slotgebed van het klassieke formulier. Nu 'de Heere aan Zijn tafel onze zielen gespijzigd heeft', aldus het formulier, nu is er reden om 'Zijn Naam met dankzegging te prijzen…' En dan volgt er in dat gebed een drievoudige reden tot dank. 'O, almachtige, barmhartige God en Vader. Wij danken u van ganser harte…' Waarvoor?

Allereerst daarvoor 'dat Gij uit grondeloze barmhartigheid ons Uw eniggeboren Zoon tot een Middelaar en offer voor onze zonden geschonken hebt.' Christus Jezus is door de Vader geschonken. Hij heeft Hem ons, zo belijdt het formulier, gegeven 'tot een spijs en drank van het eeuwige leven.' Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegéven. Christus, de Gave van de Vader. Die Zich in de gemeenschap des Geestes met de Zijnen tot één Lichaam verenigt. 'Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave.'

Middel

Nog meer reden tot dankzegging legt het formulier de gemeente op de lippen: '… en dat Gij ons geeft een waarachtig geloof, waardoor wij zulke Uw weldaden deelachtig worden.' Een tweede schenking. Niet alleen Christus is geschonken, de Zaligmaker van zondaren. Maar aan die zondaren is ook gegeven het middel om deze Christus te kennen en tot persoonlijk Eigendom te ontvangen: het waarachtig geloof. Het geloof, als het oog dat op Hem ziet, de arm die zich tot Hem uitstrekt, de voet die tot Hem vlucht, de hand die Hem ontvangt, de mond die Hem eet en drinkt, het hart dat zich aan Hem toevertrouwt. Het geloof waarvan het evangelie van Johannes getuigt, dat wie in de Zoon gelooft, het eeuwige leven heeft (3,36). Het geloof dat zondaren met God verzoent en dat goddelozen rechtvaardigt. Niet vanwege de waardigheid van dat geloof op zichzelf, alsof mijn geloof mij aangenaam bij God maakt. Maar omdat ik de gerechtigheid en heiligheid van Christus alleen door het geloof aannemen en mij toe-eigenen kan. Zo heeft de Heere het beschikt. Zo maakt hij ook zondaren zalig. Door de kostbare weldaad van het waarachtig geloof. Het geloof dat een genadegave van God is. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!

Poorten

Er is volgens het formulier nog een reden tot dank. 'Gij hebt ons ook tot versterking daarvan (namelijk van dat geloof) door Uw lieve Zoon Jezus Christus het Heilig avondmaal laten instellen en verordenen.' Dank dus ook voor het sacrament van het avondmaal, door de Heere Jezus Zelf gegeven aan Zijn kerk in de nacht waarin Hij verraden werd. De Heere weet welk maaksel de Zijnen zijn. Hij kent hun hardhorendheid, Hij weet van hun kleingelovigheid. Ook hun vreesachtigheid is Hem niet onbekend. Met het oog daarop mag het als een wonder worden erkend dat 'onze goede God, acht hebbende op onze grovigheid en zwakheid, ons heeft verordend de sacramenten' (NGB, art. 33). De zichtbare tekenen die Christus voor Zijn gelovigen heeft ingesteld, om Zijn genadige beloften te verzegelen en om het dikwijls zo zwakke en aangevochten geloof te sterken en te onderhouden. Beide sacramenten, waaronder dus het Heilig Avondmaal, heeft Hij gegeven om het Woord van het Evangelie niet alleen via de oorpoort maar niet minder via de poorten van de andere zintuigen aan het hart te verstaan te geven. Opdat zij verzekerd zouden zijn en blijven van de goedgunstigheid en genade van de heilige God jegens verloren zondaren, 'bondig en vast makende in ons de zaligheid die Hij ons mededeelt' (idem). Wat een ontferming. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave.

J.M.J. Kieviet, Renswoude