Dit jaar herdenken wij dat Nederland vijfenzeventig jaar geleden werd bevrijd van de macht van Nazi-Duitsland. Nog steeds zijn er onder ons die de oorlog hebben meegemaakt. De komende maanden vertellen zij ons hun verhaal. Opdat wij niet vergeten …

Deze week het verhaal van J.G.E. (Guus) Brand. Als negenjarige maakte hij de bevrijding mee in Sneek, terwijl zijn ouders in hun woonplaats Bussum bleven.

Sneek, februari – juni 1945

De toestand van ons gezin was eind 1944 verre van rooskleurig. Vader werkte op kantoor in Amsterdam. Sinds de spoorwegstaking van 17 september reden er geen treinen meer, dus fietste hij op maandagmorgen van Bussum naar zijn werk in de hoofdstad en overnachtte daar bij familie; op zaterdagmiddag kwam hij weer thuis.

 

Moeder was hartpatiënt en heel zwak, dus deden mijn zus(14) en ik (9) veel in de huishouding. Daarbij hoorde ook: eten halen bij de gaarkeuken, in de rij staan bij de groenteboer (als er  eten te koop was) en samen in het donker boompjes omzagen – dat was streng verboden – voor het noodkacheltje.

 

Suikerbieten

’s Avonds zaten wij bij een klein lichtje: een pitje op een fles met petroleum of een fietslampje; je moest dan wel het wiel laten draaien zodat de  dynamo kon werken. De winter was koud en donker, dus vroeg naar bed onder erg zware gestikte dekens en ’s morgens wakker worden met de ijsbloemen op de ramen.  Op school zat je met je jas aan en de meester stookte de kachel van meegebrachte briketten en stukken hout. We aten suikerbieten en bloembollen en smerig grijs brood. Andere gezinnen hadden het natuurlijk net zo erg, maar als kind wen je overal aan. Maar bang was je wel als ’s nachts de bommenwerpers overkwamen op weg naar Duitsland en als de Duitse militaire goederentreinen gillend de overweg passeerden omdat de spoorbomen open bleven vanwege de staking. Alle ouders en zeker de onze,  zullen zich veel zorgen gemaakt hebben.

 

Naar Friesland!

De nood van de bevolking tijdens de hongerwinter ging ook de kerken ter harte. Het Interkerkelijk  Overleg (IKO) regelde voor kinderen uit het Gooi vervoer naar Friesland, waar nog eten was. Mijn zus schreef een brief of wij ook mee mochten. Je moest wel voor een keuring naar een dokter, niet je huisarts. We vertrokken op een zaterdagmiddag, half februari 1945 vanaf een verzamelpunt in Bussum met platte wagens (met paarden!) naar de haven van Huizen en vandaar per schip over het IJsselmeer naar Friesland. Het was een tocht om nooit te vergeten: het ruim van het schip was bedekt met stro, daar lag je op. Bij het zwakke licht van een lamp ging voor het slapengaan ook nog de po rond! En als je nooit hebt gevaren is het deinen op de golven best eng.

De volgende morgen waren we in Bolsward. Daar werden we opgevangen in de bibliotheek. Toen weer verder op boerenwagens naar Sneek. Bij de Martinikerk werden alle kinderen verdeeld en gingen ze met hun pleegouders mee naar huis. Ik kwam terecht bij oudere mensen, de fam. De Rapper op de Kerkgracht. Mijn zus kwam in huis bij de fam. De Boer vlakbij de Waterpoort. We gingen meteen aan tafel en ik werd met de beste bedoelingen volgestopt met veel te zwaar en te vet eten. Dat is mij niet best bekomen …

 

Dagelijks leven ver van huis

Ik zat vrij snel weer op school en ging op zondag braaf mee naar de prachtige Martinikerk.  Op zondagmiddag moesten we naar de zondagsschool. Een enkele keer mocht ik eten bij de fam. De Boer waar mijn zus in huis was. Mijn grootste angst waren de NSB-ers, maar daar lachten ze om in Sneek, die stelden niets voor. Maar de Duitse soldaten die oefenden rondom de Waterpoort, dat was niet leuk.

In het gezin van De Rapper moesten, door het overlijden van een schoondochter, eigen kleinkinderen worden opgevangen en daarom kreeg ik andere pleegouders. Heel jonge mensen met een baby: oom en tante Posthumus. Zij woonden net even buiten Sneek op het terrein van het slachthuis. Dat werd deftig ‘abattoir’ genoemd. Hij was er machinist, we zouden nu zeggen: de technische man. Het was daar fijn, want er was veel te zien. Het doodschieten van de koeien was natuurlijk eng, maar het was ook spannend. Later hingen ze aan de grote haken die  door een grote rail aan het plafond verplaatst konden worden. Het stonk er naar bloed, poep en urine, maar  de slagers spoten alles weer schoon en … we hadden dus altijd vlees en worst; heerlijkheden waar mijn ouders alleen van konden dromen.

We kregen brieven van onze ouders en schreven natuurlijk terug. In een brief van 6 maart 1945 schrijft mijn moeder:

 

'Wij hebben nu weer aardappelen van drie bonnen en bieten en sarlotten en wat wortelen, dus eten genoeg hoor. Pap en ik stonden van half acht tot negen uur in de rij ’s morgens bij Maurits [een tuincentrum! GB] Wij waren erg koud geworden, dat snap je, hè. Kinderen kregen een kop soep voor de kou, eenig bedacht hé? Ik was de tweehonderdste persoon die in de rij stond en er waren achter ons nog 800…'

 

 

Bevrijding

Op zondagmorgen 15 april was ds. Kentie midden in zijn preek, toen de koster de kansel opklom en de predikant iets in het oor fluisterde. De dominee zei: 'Beste mensen, wij gaan nu de dienst beëindigen, want de bevrijders komen eraan. De Duitsers zijn van plan bruggen op te blazen dus u moet zien dat u snel thuiskomt.' Achteraf is dat niet gebeurd van die bruggen. Ik mocht 's middags mee met oom Posthumus. Het was in het Centrum bij het stadhuis een drukte van belang: de Canadezen konden elk ogenblik komen. Ik herinner mij iets van een gebouw dat in brand stond. Daar lagen gegevens van Duitsers; die moesten kennelijk vernietigd worden.

Maar de bevrijders kwamen pas de volgende dag. Ik herinner mij de wonderlijke kleine auto’s (GP’s oftewel Jeeps) met hun linnen dak en grote antennes, die uit de richting van Heerenveen aan kwamen rijden. En natuurlijk de tanks, de vrachtwagens en ander oorlogstuig. Sneek was bevrijd! Iedereen dolgelukkig.

De Canadezen sloegen (letterlijk) hun tenten op rondom het abattoir. Ik stond natuurlijk met mijn neus vooraan, vroeg postzegels aan de soldaten en 'a sigaret for my Pappa'; het eerste Engels dat ik ooit sprak. Die sigaret kreeg ik en die heb ik inderdaad bij mijn thuiskomst aan mijn vader gegeven.

Eens stond ik met andere kinderen in de rij voor het wittebrood(!) dat over was. Ik kreeg een boterham dik besmeerd met boter. Ik holde ermee naar huis en tante zei: o, wittebrood, mag ik ook een hapje? En toen ze dat genomen had zei ze: ach, er zit margarine op. Wij hadden kennelijk altijd roomboter gegeten!

De soldaten die veel belangstelling hadden voor Sneker meisjes lieten ook  wel eens wat achter in de bosjes naast het abattoir. Eens kwam ik thuis met een ‘ballonnetje’ dat ik van tante direct weg moest gooien en: goed handen wassen! Wist ik veel, ik was negen!

Op de avond van de 4e mei luisterden wij in het kantoortje van Osinga naar de radio: Nederland was bevrijd. De volgende dag stuurde mijn zus via het Nederlandsche Roode Kruis een telegram naar Bussum:

 

'Lieverts, Vrij! Hartelijk gefeliciteerd. Ook 27/4  [verjaardag vader, GB] Hoop op bericht retour. Hier alles uitstekend. Guus ook best. Sturen spoedig iets. Leve de Koningin! Rie, Guus, pleegouders.'

 

Ik vierde op 24 mei 1945  mijn tiende verjaardag in bevrijd Nederland.

 

Terug naar huis

De derde week van juni 1945.  Het was stil in de klas. De meester van de Schippersschool had net iets uitgelegd over breuken toen er geklopt werd en een meisje binnenkwam die vroeg of ze haar spulletjes uit het kastje (in de schoolbank) mocht halen. 'Waarom?,' vroeg de meester. ‘Ik ga terug naar huis,’ zei ze blij. Toen dacht ik: dan ga ik ook! En ja, niet lang daarna ging ik met andere kinderen – mijn zus was er door omstandigheden niet bij – met een bus (?) naar Lemmer en per boot naar Huizen. Vreemd, van een afscheid weet ik niets meer. Nog vreemder was dat onze ouders niet precies wisten wanneer en hoe laat wij zouden komen. Toen ik in Bussum werd afgezet moest ik een jongen vragen om mijn ouders te waarschuwen. Ook van de ontmoeting met mijn moeder weet ik niets.

Ze stond denk ik wel versteld van mijn uiterlijk: ik was negen kilo aangekomen! Mijn vriendjes noemden mij ‘Bullie’.

Ik was precies op tijd voor mijn moeders 48e verjaardag. We vermoedden toen niet dat het haar laatste verjaardag was. Ruim een half jaar later overleed zij, ongetwijfeld mede door de ontberingen van de oorlog.

Nogmaals Sneek

Toen mijn vader in het voorjaar van 1946 een huishoudster zocht voor ons moederloos gezin, wisten oom Marten en tante Beth de Boer – met wie wij altijd goed contact hadden—wel een vrijgezelle dame uit Sneek die wellicht bij ons paste. Hun kennis, Jannie Doornbos, had ons in Sneek wel ontmoet en wist van de lege plaats in ons gezin; zo heb ik het tenminste altijd begrepen.

Zij kwam naar Bussum, was lief voor ons alle drie en trouwde in juni 1947 met onze vader. Zij werd de moeder van onze broers. Op die manier is ons verblijf in Sneek altijd van grote betekenis gebleven voor ons hele gezin.

 

J.G.E. Brand, Hoogeveen