Vanaf de tijd van Ezra begon Israël zich voor geloof en leven steeds meer te richten op de Torah. De Bijbel, de partituur, werd intensiever bestudeerd en verklaard. Er ontstonden scholen van schriftgeleerden, waaronder de farizeeën. Zij gingen op ‘de stoel van Mozes zitten’, zei Jezus (Mat. 23,2), en leerden in tempel en synagoge met gezag het volk hoe Gods Woord uitgelegd moest worden. Dat de schriftgeleerden het leergezag opeisten, had te maken met het gaan ontbreken van door God geïnspireerde profetie.

Hoe stond Jezus, die leefde toen de mondelinge overlevering zich sterk ging ontwikkelen, in deze traditie? Ook Jezus, op de achtste dag besneden (Luk. 2,21), want ‘geboren onder de wet’ (Gal. 4,4), heeft zich aan het leergezag onderworpen. Hij heeft naar de gewoonte geluisterd naar het voorlezen van de Schriften, de Psalmen meegebeden in de synagogale eredienst en in het leerhuis onderwijs uit de Torah ontvangen. Op twaalfjarige leeftijd, Hij was toen bijna bar mitswa of zoon der wet, zat Jezus ‘te midden van de leraars’, omdat Hij moest zijn 'in de dingen van Zijn Vader’ (Luk. 2,46.49).

Dirigent

Jezus ging naar de synagoge om onderwijs uit de Torah te ontvangen en te luisteren naar de overlevering van de ouden (Mar. 7,3), dat is de mondelinge overlevering die later in de Talmoed werd opgeschreven. Op een sabbat, nadat Hij bij de doop in de Jordaan door de Vader was aangewezen (Luk. 3,21-22), ging Hij in Nazareth naar de synagoge (Luk. 4,16). Daar werd Hem de Torah, de partituur, overhandigd. Jezus stond op en ‘las’ uit de profeet Jesaja (vers 16-17). Daarna ging Hij zitten op de leerstoel of op de ‘stoel van Mozes’, en leerde met profetische inspiratie (vers 20). Jezus mengde zich hier dus in de overleveringstraditie van Schriftuitleg.

Als we de evangeliën doorlezen, dan ontdekken we dat Hij dezelfde uitlegkundige of hermeneutische regels gebruikte als de schriftgeleerden en farizeeën. Het zijn de zeven regels die Hillel (50 voor Christus tot 10 na Christus) heeft opgeschreven. Formeel gesproken legde Jezus de Torah dus op dezelfde wijze uit als de schriftgeleerden. Gezeten op de ‘stoel van Mozes’ was Hij een met hen. Toch vertolkte Hij de partituur dikwijls anders. Zeker, de farizeeën leerden met gezag. Toch was het volk meer onder de indruk van Jezus dan van hen. Mattheüs wijst daarop als hij zegt: want Hij onderwees hen als gezaghebbende en niet zoals de schriftgeleerden (Mat. 7,29). Waarin zat dan het verschil tussen Jezus en hen? In het zelfgetuigenis van Jezus als Zoon van God (zie Luk. 3,22; 4,21). Twee voorbeelden waarin Jezus vanuit dat gezag over de uitleg van de Torah in gesprek ging met Sadduceeën en Farizeeën:

 

Sadduceeën

De sadduceeën, waartoe ook de priesterklasse behoorde, beschouwden alleen de geschreven Torah als gegeven door God. De mondelinge overlevering verwierpen ze, want dat was naar hun mening slechts menselijke overlevering. Om die reden gingen zij met Jezus een gesprek aan over de opstanding der doden. Ze verwierpen de opstanding omdat daar in de Torah niet over gesproken wordt. In een gesprek met Jezus wilden ze weten waarop Hij de opstanding baseerde (Luk. 20,27-40). Ze wilden Jezus vastzetten met vragen over het zwagerhuwelijk. Zeven broers die achtereenvolgens met dezelfde vrouw trouwden, maar kinderloos stierven evenals de vrouw. Vanuit hun ontkenning van de opstanding vroegen ze aan Jezus aan wie van de zeven broers de vrouw bij de opstanding gegeven zou worden. Jezus beantwoordde hun vraag met verwijzing naar het gesprek van God met Mozes bij de brandende braamstruik (Ex. 3,6). God zei tot Mozes dat Hij de God van Abraham, Izak en Jakob is (Ex. 3,16). Niet ‘was’ maar ‘is’. Jezus vervolgde zijn uitleg: God nu is niet de God van de doden, maar van de levenden, want voor Hem leven zij allen (Luk. 20,37-38). Jezus paste hier de mondelinge overlevering toe, want hoewel er niet gesproken wordt over opstanding in Exodus, legde hij uit dat de aartsvaders nog leven bij God. Hij gaf een nieuwe interpretatie van de tekst en liet hierbij zien wat in de tekst opgesloten is.

 

Farizeeën

De farizeeën beschouwden de mondelinge overlevering wel als gegeven door God. Zij geloofden wel in de opstanding. Ook Paulus verdedigde als farizeeër de opstanding (Hand. 23,8).

Zowel in gesprekken met de farizeeën als sadduceeën paste Jezus de rabbijnse manier van Schriftverklaring toe, zoals in een twistgesprek met de farizeeën over het aren plukken en eten op de sabbat door zijn discipelen. Ze overtraden daarmee het sabbatsgebod (Mat. 12,1-8).

In dit gesprek stelde Jezus dat Hij met het gezag van de Zoon des mensen spreekt (Dan. 7,13-14) en dus heer en meester over de sabbat is (vers 8). Hij maakte dit duidelijk door zich te vergelijken met David. David was al tot koning gezalfd en vanuit deze positie was het hem geoorloofd om in geval van nood het verbod op het eten van de toonbroden te breken en hij liet daar degenen die bij hem waren in delen (Mat. 12,3; vgl. 1Sam. 21,6).

Omdat Jezus als Zoon des mensen ook koninklijke waardigheid had gekregen (Dan. 7,14), mocht Hij het sabbatsgebod ontheiligen en Hij stond dit zijn discipelen ook toe. Het ontheiligen van de sabbat deden ook de priesters als ze op de sabbat hun priesterwerk verrichtten (vers 5). Dus de eer of heerlijkheid van de tempel is groter dan die van de sabbat.

Over blijft de vraag of Jezus de heerlijkheid van de tempel mag ontheiligen. Jezus gaf op die vraag als antwoord: Hier is Iemand die meer is dan de tempel (vers 6). Hij baseerde dat op de goddelijke heerlijkheid, die Hij als Zoon des mensen ontvangen heeft (Dan. 7,14).

Er is volgens de mondelinge overlevering een rangorde van heerlijkheid: goddelijke heerlijkheid, heerlijkheid van de tempel en heiligheid van de sabbat. Jezus hanteert die rangorde zelf ook vanuit zijn positie als Zoon des mensen. Mag de sabbat dan onder alle omstandigheden ontheiligd worden? Neen, alleen om goed te doen of barmhartigheid te bewijzen (vers 7, zie ook Hosea 6,6).

 

Zo staan de evangeliën vol met voorbeelden waaruit blijkt dat Jezus’ wijze van uitleg overeenkwam met de manier van joodse interpretatie van zijn tijd.

 

Kees van den Boogert, Elburg