In de kerk van de reformatie hebben ze steeds een belangrijke plaats ingenomen. Die plaats stemt overeen met hun betekenis in het oude Israël. Calvijn zag daarin bevestigd dat het verbond van de oude bedeling en van de nieuwe bedeling een geheel vormen.

 

Doorgaans maken we onderscheid tussen geboden in de decaloog die betrekking hebben op de verhouding tot God en geboden die betrekking hebben op de verhouding tot de naaste. Deze indeling gaat terug op een woord van Jezus (Mat.22,37-39). Ook het jodendom maakt dat onderscheid.

De joodse traditie legt de scheiding tussen beide soorten geboden precies in het midden. Zij vat het gebod tot het eren van de ouders bij de eerste tafel van de wet. Ouders zijn toch representanten van God? Liefde tot ouders is dan toch ook een vorm van liefde tot God? De christelijke kerk maakt echter een ander onderscheid. Zij rekent het gebod tot eerbied voor de ouders bij de liefde jegens de naaste.

 

Verdeling

Daarbij moeten we nog op een ander aspect letten. De vroege kerk nam de beide geboden die wij het eerste en tweede gebod noemen, samen. Daardoor kwam zij tot een verdeling tussen drie en zeven geboden. De eerste drie geboden zijn dan: (1) geen andere goden hebben én geen beelden maken; (2) de naam van God niet ijdel gebruiken; en (3) de rustdag onderhouden. De zeven andere geboden hebben betrekking op de liefde jegens de naaste. Zeven, omdat het verbod op zondige begeerte gesplitst wordt: een verbod op het begeren van de vrouw van de naaste, en een verbod op het begeren van bezittingen van de naaste. De geboden negen en tien dus. Deze indeling bleef zo in de rooms-katholieke en lutherse traditie.

Onze gereformeerd-protestante traditie beschouwt echter het verbod op het dienen van andere goden en het verbod op beelden als twee afzonderlijke geboden. De eerste vier geboden gaan over de liefde jegens God en de andere geboden over de liefde jegens de naaste.

Dit onderscheid heeft waarde. Toch kan daarmee geen absolute scheiding tussen geboden in de decaloog worden aangegeven. Uiteindelijk raken alle geboden van de decaloog onze verhouding tot God en de verhouding tot de medemens.

 

Uitleg

Calvijn gaf een drietal regels voor de uitleg van de decaloog. Allereerst moeten we erop letten dat de wet van God niet alleen ons uiterlijk doen en laten raakt, maar ook ons innerlijk en geestelijk leven; niet alleen ons handelen, maar ook ons gevoelen. Een veroordeling van een bepaald gedrag impliceert de veroordeling van de gezindheid die daaraan ten grondslag ligt.

De tweede regel heeft betrekking op de bedoeling van God achter de desbetreffende geboden en verboden. Deze zijn in hun verwoording specifiek en in hun letterlijke betekenis beperkt in hun toepassingsmogelijkheden. Daar mogen we niet bij blijven staan. Ze bevatten meer dan met de woorden daarvan wordt uitgedrukt. Het gebod goed te doen impliceert een verbod op kwaad doen, en een verbod op kwaad doen een gebod op goeddoen.

In de derde plaats moet bij de uitleg worden gelet op de betekenis van de verdeling van de decaloog in twee tafels. De eerste tafel met vier geboden bevat voorschriften over de dienst aan God. De tweede tafel gaat over de plichten van de liefde ten opzichte van medemens. Daarin wordt gezegd hoe we in overeenstemming met de eerbied voor God onszelf moeten gedragen in de samenleving. De dienst aan God is het voornaamste deel van de gerechtigheid, en de ziel waardoor zij ademt en leeft. Zij is het fundament en het principe van de gerechtigheid, haar bron en geest. Zonder deze vroomheid is er geen echte gehoorzaamheid mogelijk.

 

Vrijheid

Calvijn beschouwde de decaloog voor de kerk van blijvende betekenis. Daarom schrok hij er niet voor terug over heel het boek Deuteronomium te preken. Zo kon ook de christelijke gemeente profiteren van het onderwijs in 'de school van God' (Albrecht Thiel).

Daarin zit een belangrijke waarheid. Oude en Nieuwe Testament vormen een eenheid. De liefde waarover het Nieuwe Testament spreekt vinden we ook terug in het Oude Testament. God gaf zijn geboden uit liefde aan Israël. Zo worden toch ook de geboden ingeluid. Hij heeft zijn volk bevrijd uit Egypte. Zijn naam duidt erop dat Hij altijd bij zijn volk is en met de zijnen meegaat. Hij wil zijn verbondskinderen beschermen tegen nieuwe vormen van slavernij, en dat zij in ware vrijheid – dat is in gebondenheid aan Hem – zullen leven.

De tien geboden vormen als het ware een omheining rondom hun levensruimte. Als zij zich buiten die omheining begeven, verliezen zij hun vrijheid. De geboden beperken zonder meer hun keuzemogelijkheden, maar dat is gegeven met de levenssfeer waarin zij verkeren. Dat is hun levensatmosfeer. De geboden bieden bescherming voor een leven in wáre vrijheid.

 

In het vervolg gaan we kijken wat de afzonderlijke geboden betekenen. Daarbij is het ook steeds van belang dat we die geboden lezen in het licht van het heil dat in Christus is verschenen.

 

D.J. Steensma, Feanwâlden