Geert luistert verbaasd naar het verhaal van de verpleegster.
Zijn vader was niet op zijn kamer, toen ze hem eten wilden brengen. Ook niet beneden in de ontmoetingsruimte. Niemand had hem gezien.
Terwijl Geert luistert naar de verpleegkundige, speelt in zijn hoofd het hele scenario zich weer af. Vader, die na het overlijden van zijn vrouw de kluts was kwijtgeraakt. Hoe het thuis niet langer ging en ze na beraad gekozen hadden voor het verzorgingstehuis.
Geert en zijn vrouw werkten beiden, dus inwoning was geen optie. Na lang gezocht te hebben, hadden ze een plekje voor hem kunnen bemachtigen. Gemakkelijk was het niet gegaan, zeker niet.

‘Ik vind het raar,’ zegt Geert, het relaas van de verzorgster onderbrekend.

Geert loopt mee naar de kamer van zijn vader. Niets te zien. De krant ligt opengevouwen op de tafel.
Ze kijken in de kast, onder het bed, maar nergens een spoor van vader te vinden. Opnieuw lopen ze het gebouw door. De wasruimte, het ketelhuis binnen.
‘Kan hij naar buiten zijn gegaan?’ vraagt Geert, ‘zonder dat jullie het hebben opgemerkt?’
‘Lijkt me onmogelijk, ‘ zegt de vrouw. ‘Er zit een code op de deur en die kent hij niet.’
‘Waar gaat deze trap naartoe?’, vraagt Geert.
‘Naar de kelder,’ hoort hij, ‘maar daar komt nooit iemand.’
Samen lopen ze de trap af en openen de deur.
Als hun ogen aan de schemer gewend zijn, zien ze hem zitten.
Zijn geaderde handen gevouwen.
‘Vader’, roept Geert,’vader, wat doet u hier?’
Het oude hoofd draait langzaam om. Doffe ogen kijken hem aan. Dan, fluisterend alsof hij zich schaamt, hoor je hem zeggen: ‘Ik zat te wachten op de trein. Ik wilde naar Zwolle, naar de markt. Maar het duurt allemaal zo lang.’
Het blijft even stil en dan:  ‘Ik heb gebeden, Heer als de trein niet rijdt, laat dan een van mijn kinderen komen en me weer naar huis brengen. Want anders wordt moeder ongerust.’

Arm in arm lopen ze de trap op naar boven. Geert van zijn vader wegkijkend, om niets van zijn ontroering te laten blijken.

Een paar maanden later heeft vader de Thuisreis aanvaard. Nee, niet met de trein. Hij kon het immers allemaal niet meer goed op de rails krijgen. Maar hij wist wel waar zijn bestemming lag. Engelen hebben hem gedragen.

 

Douwe Janssen