God verbiedt dat de zijnen zich een voorstelling van Hem maken. Een beeld van Hem maken is niets anders dan godslastering. Dit verbod is verwoord in het tweede gebod van de decaloog, maar ook op andere plaatsen in de wet van Mozes.

 

Andere volken rondom het oude Israël maakten afbeeldingen van hun goden op hun altaren. God verbood dat voor zijn volk. Israël mocht de stenen die voor de bouw van een altaar werden gebruikt, niet bewerken (Ex. 20, 22-24). Ook zo prentte Hij het tweede gebod in bij zijn volk: geen beeldendienst.

 

De reden voor dit gebod is duidelijk: het dienen van een beeld van God leidt tot afgodendienst. Afgodendienst en beeldendienst worden daarom ook in de Schrift in één adem genoemd (bijv. Lev.26,1). Het is begrijpelijk dat in de vroege kerk het verbod op afgodendienst en het beeldenverbod (wat wij het eerste en tweede gebod noemen) als één gebod zijn gezien. Zo is dat nog steeds in de Rooms-Katholieke Kerk en de Anglicaanse kerk. Daar vormen beide verboden samen het eerste gebod.

 

Denkbeelden

Voor ons betekent het verbod op beeldendienst dat we niet welbewust denkbeelden van God mogen fabriceren. De Here eist dat wij Hem vereren op de wijze die Hij bevolen heeft. De grens tussen het dienen van een beeld van God en het dienen van afgoden is flinterdun.

Als wij ons een voorstelling van God maken, doen we dat met onze menselijke middelen. Maar hoe zou je Hem dan ooit recht kunnen doen? Je zou je hoogstens een idee van aspecten van zijn grootheid en majesteit kunnen vormen. God gaat oneindig ver uit boven ons voorstellingsvermogen. Hij is volstrekt anders dan onze beperkte, gebrekkige en (al te) menselijke voorstelling van Hem. Hij is geen mens, ook geen uitvergroting van volmaakte menselijke eigenschappen, maar God, de 'gans Andere'. We kunnen Hem met niets of niemand vergelijken.

De profeet Jesaja heeft daarover indrukwekkende dingen gezegd:

Wie mat de wateren met zijn holle hand,

bepaalde de omvang der hemelen met een span,

vatte met een maat het stof der aarde,

woog de bergen met een waag en de heuvelen met een weegschaal?

Wie bestuurde de Geest des HEREN en onderrichtte Hem als zijn raadsman?

Wie raadpleegde Hij, dat deze Hem inzicht zou geven, het rechte pad zou leren,

kennis bijbrengen en de weg des verstands doen kennen?

Zie, volken zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje aan een weegschaal;

zie, eilanden zijn als fijn stof, dat uitgestrooid wordt; 

de Libanon is niet toereikend als brandhout, en zijn wild gedierte niet ten brandoffer. 

Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden door Hem beschouwd als nietig en ijdel. 

Met wie dan wilt gij God vergelijken en welke vergelijking op Hem toepassen?

(Jes.40,12-25 NBG51).

 

De HERE gebiedt dat wij Hem dienen zoals Hij zelf heeft bepaald. Daarom mogen we geen beeld van Hem maken. We moeten onze eigen gedachten over Hem steeds weer laten corrigeren door wat Hij zelf heeft bekendgemaakt over wie

 Hij is en wat zijn daden zijn. Daarom ook is bijbellezen zo belangrijk, en het luisteren naar een prediking die recht doet aan het woord van de Schrift.

 

Horen

Dat je je een voorstelling maakt van God, gebeurt doorgaans vrij onbewust. Maar de vraag is of je bereid bent je te laten corrigeren naar de norm van het woord van God. Als je dat niet wilt, is er echt iets aan de hand. Dan vereer je uiteindelijk het schepsel (een eigen maaksel) boven de Schepper. Onze eigen bewuste voorstellingen van God zijn uiteindelijk projecties van onze gedachten die we tot in het oneindige vergroten, en dan 'god' noemen. Dan wil je dat God zó is zoals jij in gedachten hebt. Dan doe je uiteindelijk een poging om Hem te manipuleren, dat wil zeggen naar je hand te zetten. Je wilt dat Hij zo handelt, zoals jij in gedachten hebt. Doet Hij dat niet, dan keer je je van Hem af.

Nu, daarvoor wil het tweede gebod ons beschermen, dat wij geen greep doen naar de macht. Dat we ons boekje niet te buiten gaan. Dat we de vrijheid die God geeft in Christus, niet gebruiken als een aanleiding voor het vlees om onze eigen wil door te zetten.

De HERE vraagt niets anders dan gehoorzaamheid aan zijn woord. De jonge Samuel gaf daarvan een voorbeeld: 'Spreek HERE, uw knecht hoort.' Dat is de ultieme gehoorzaamheid aan het tweede gebod. God heeft ons zijn woord gegeven. Daar mogen en daar moeten we naar luisteren.

En wat is dit luisteren uiteindelijk anders dan horen naar hét Woord, naar Christus? Dit horen leidt tot geloven en tot versterking daarvan. Het tweede gebod is daarom een gebod tot geloof in en gehoorzaamheid aan Christus. We mogen niet zelf een beeld van God maken, maar moeten zijn beeld aanvaarden. Christus is het beeld van de onzichtbare God (Kol.1,15). Daarom: geen beeld maken, maar hét beeld volgen.

(wordt vervolgd)

 

D.J. Steensma, Feanwâlden