God verbiedt het maken van een beeld om Hem daardoor te vereren en te dienen. Hij gebiedt daarentegen dat wij in zijn beeld (Christus) geloven en Hem volgen! Dat is de ware vervulling van het tweede gebod. Zo mogen we van God alleen het goede verwachten en Hem met heel ons hart liefhebben, vrezen en eren.

 

Toch zie je soms afbeeldingen van God. Denk aan een indrukwekkende schildering in de Sixtijnse kapel, in Rome. Michelangelo heeft de Allerhoogste afgebeeld, die bij de schepping Adams hand aanraakt. Dat is iets waar we toch wel moeite mee hebben. En wat te denken van schilderijen van bijbelse taferelen, en prachtige gebrandschilderde ramen waarmee bijbelse verhalen zijn verbeeld.

Op zichzelf kunnen afbeeldingen een goede functie hebben. Ze kunnen een aspect van een bijbelverhaal voor het voetlicht brengen. Afbeeldingen kunnen ondersteunend zijn bij het verhaal. Denk aan plaatjes in een kinderbijbel. Juist ook op kinderen kunnen afbeeldingen veel indruk maken.

 

Reformatie

In de tijd van de reformatie keerde het gereformeerde protestantisme zich echter tegen beelden van (bijbel)heiligen en afbeeldingen van bijbelse taferelen. Dat gebeurde omdat afbeeldingen een voorwerp van verering waren geworden. Ze waren in de plaats van de verkondiging van het woord van God gekomen. Het bleek ook wel dat de kerk van Rome moeite had met het verbod op beeldendienst. De tekst van dit verbod (dat was ondergebracht bij het eerste gebod, zoals we hebben gezien) werd weggemoffeld. De kerk van de reformatie heeft opnieuw aandacht gevraagd voor het tweede gebod. Zij onderstreepte dat het geloof ontstaat uit het luisteren naar het gepredikte Woord. De HERE onderwijst zijn volk door de levende verkondiging van zijn Woord.

Zo is dat vanaf het begin van de geschiedenis geweest. De HERE God heeft van oudsher op velerlei wijzen gesproken: in de oudtestamentische offerdienst van de tabernakel en later de tempel, door de sabbat en andere feestdagen, door instellingen en rituelen, en door Mozes en andere profeten. Hij heeft zijn volk steeds gesproken in beloften en voorschriften, in woorden van troost en vermaan, in onderwijs en bemoediging. In het laatst van de dagen heeft Hij gesproken in zijn Zoon, in diens vleeswording, omwandeling op aarde, sterven, opstanding uit de doden, en hemelvaart.

De HERE God onderwijst zijn volk door de levende verkondiging van zijn Woord. Deze verkondiging is ook meer dan onderwijs. Ze is een instrument waardoor wedergeboorte tot stand komt.

Daarom zegt het tweede gebod ons ook dat wij ons onder de prediking van het evangelie moeten begeven. In de prediking wordt de poort van het koninkrijk van God geopend. God wil dat wij die poort doorgaan en zo het ware leven, en de ware vrede, vreugde en vrijheid ontvangen. Hij wil niet dat wij verloren gaan en omkomen in zelfgekozen godsdienst. Daarom wil Hij dat het evangelie wordt gepredikt. Zo zegt dan ook de Heidelbergse Catechismus in zijn verklaring van het tweede gebod dat de Here ons wil onderwijzen door de levende verkondiging van zijn Woord (HC 98).

 

Horen

We leven in deze tijd vóór de wederkomst van Christus niet bij wat wij zien, maar bij wat wij horen. Wij zoeken geen houvast in het zichtbare, maar in het onzichtbare, want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig (2Kor.4,18). Het geloof hecht zich aan de belofte van God. De inhoud daarvan is Christus. Wie Christus aanschouwt, aanschouwt de Vader die Hem gezonden heeft (Joh.12,45). 'Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien' (Joh.14,9). Op zichzelf heeft iedereen een voorstelling van de Almachtige. Het gaat erom dat je je eigen voorstelling onder kritiek wilt laten stellen van het geschreven en gepredikte Woord.

Soms zeggen we wel eens dat we op onze eigen manier geloven. Daarin zit een kern van waarheid. Je kunt je manier van geloven niet laten voorschrijven door het beeld dat mensen daarvan schetsen. Maar toch moet je ook wel weer voorzichtig zijn met zo'n uitspraak. Uiteindelijk kun je – als je let op het tweede gebod – moeilijk volhouden dat je op je eigen manier gelooft. We zullen onze verering altijd moeten toetsen aan wat God zelf in zijn Woord ons heeft bevolen. Wat Hij daarin beveelt, is klip en klaar. Hij beveelt geloof in Christus Jezus. Het tweede gebod beveelt uiteindelijk niets anders dan het beeld dienen en vereren dat Hij heeft gegeven: de gekruisigde en opgestane Here. Dan leven wij niet bij wat wij zelf hebben bedacht, maar in Hem die ons geschonken is: zijn Zoon, het beeld van de onzichtbare God (Kol.1,15).

 

Na-ijverig

Hoe zwaar God tilt aan dit tweede gebod, blijkt uit de omvang daarvan. Er staat niet eenvoudig dat we geen beelden mogen maken, maar ook waarom dat is: 'want Ik, de HERE, ben een na-ijverig God'. Daarmee is bedoeld dat God niet wil dat wij eer aan andere goden geven. Hoe zou Hij die zijn volk heeft bevrijd, dat kunnen verdragen? Hieruit blijkt opnieuw dat het verbod op beeldendienst nauw verbonden is met het verbod op afgoderij.

Hoe zwaar God aan dit verbod tilt, blijkt ook uit de straf die op overtreding staat. Wie zich schuldig maakt aan beeldendienst, zal niet alleen zelf de gevolgen daarvan ondervinden, maar ook zijn nakomelingen zullen dat merken. Wie op een eigen manier God wil dienen, geeft daarin een slecht voorbeeld aan degenen die aan hem verbonden zijn, en dat voorbeeld werkt door.

Wie echter God dient en vereert op de manier die God in zijn Woord heeft bevolen, en zich steeds weer door dat Woord wil laten corrigeren, zal daarvan zegen ondervinden, en ook allen die aan hem verbonden zijn. God toont dan zijn barmhartigheid, zo wordt uitdrukkelijk in het tweede gebod gezegd. Hij doet barmhartigheid aan duizenden van diegenen die Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden. Zo onderstreept het tweede gebod het belang ervan dat ouders hun kinderen voorgaan in het dienen van de Here. Hij belooft daarop een rijke zegen. Zijn barmhartigheid. En die hebben we allemaal heel hard nodig!

 

D.J. Steensma, Feanwâlden