‘Van die eerste weken in Nederland zal ik dat eerste gezin in Mussel nooit vergeten’, vertelde mijn Afghaanse vriend Hoessein* mij. ‘Ik was nog maar veertien, was mijn ouders kwijtgeraakt onderweg en had maandenlang alleen door Iran, Turkije en Europa gezworven.  Ik zag boten zinken en kinderen verdrinken. Omdat ik zo jong was, werd ik na registratie in ter Apel in een opvanggezin geplaatst. Ik kon niet met hen praten, maar ze begrepen dat ik wanhopig op zoek was naar mijn familie en de man bad voor mij. Een paar dagen later werd mijn broer gevonden in een asielzoekerscentrum in Nederland en kon ik naar hem toe. Dat was echt gebedsverhoring. Ik ben opgevoed als moslim, maar toen ben ik op zoek gegaan naar de God tot wie die man bad en naar Jezus.’ De man die voor Hoessein bad, heeft nooit geweten dat hij christen is geworden. Aan Hoesseins verhaal moest ik de afgelopen maanden steeds denken bij de nieuwe stroom asielzoekers uit Afghanistan. Hoeveel mannen, vrouwen, jongens en meiden als hij zijn nu wanhopig op zoek naar een luisterend oor en iemand die met hen bidt? Zijn wij er als kerken voor deze vluchtelingen uit Afghanistan en ook die uit Syrië, Jemen, Somalië en Turkije?

 

Een Bijbelse opdracht

God zelf vraagt van ons dat we omzien naar vluchtelingen. De Here droeg zijn volk Israël op de vreemdeling net zo te behandelen als de geboren Israëliet en hem lief te hebben als zichzelf (Leviticus 19, 33.34).  De Israëlieten wisten immers hoe het voelde om vreemdeling te zijn, want ze waren zelf economisch of misschien wel klimaatvluchteling geweest in Egypte: gevlucht vanwege aanhoudende droogte en honger. Gelijke behandeling van vreemdelingen betekende in Israël eerlijke rechtspraak (Deut. 1, 16), het dagloon nog dezelfde dag uitbetalen, ook aan vreemdelingen (Deut.24,  14.15) en tienden geven om daarmee niet alleen de Levieten, maar ook de weduwen, wezen en vreemdelingen van levensonderhoud te voorzien (Deut.26, 12vv).  

In het Nieuwe Testament lezen we dat Jezus bij zijn wederkomst de mensen zal veroordelen, die de vreemdelingen niet geholpen hebben. Jezus zegt: ‘Want Ik had honger en jullie gaven Mij niet te eten. Ik had dorst en jullie gaven Mij niet te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen Me niet op. […] Ik verzeker jullie alles wat jullie voor één van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor Mij niet gedaan’ (Matt. 25, 42-45).

 

Vluchtelingen integreren in mijn kerk?

De meeste christenen zullen wel beamen dat God ons in de Bijbel opdraagt om goed voor vluchtelingen te zorgen. Maar móslimvluchtelingen vertellen over Jezus en hen als ze christen geworden zijn, opnemen in je eigen gemeente, dat is voor veel kerkmensen minder vanzelfsprekend. Vluchtelingen die van moslim christen geworden zijn, vinden ze niet zo goed passen in hun eigen Nederlandse kerk. Die zouden beter naar een Arabische of Iraanse kerk kunnen gaan met mensen met dezelfde culturele achtergrond.

Door die afwijzende houding van veel christenen zijn de gevestigde kerken erg blank en Nederlands gebleven en zijn vluchtelingen die van moslim christen zijn geworden naar migrantenkerken of interculturele kerken gegaan. Daarmee doen Nederlandse kerken die nieuwe gelovigen, maar ook zichzelf en bovenal de Here van de kerk te kort.

 

Samen met álle heiligen

De Bijbel is immers niet alleen duidelijk over de zorg voor vreemdelingen, maar ook over de eenheid van alle gelovigen in de gemeente. Jezus bidt vlak voor hij gaat sterven voor zijn volgelingen: ‘Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals U in Mij bent en Ik in U laat hen zo ook in Ons zijn, opdat de wereld gelooft dat U Mij hebt gezonden’ (Joh. 17, 21). De eenheid van gelovigen met heel verschillende achtergrond, is een getuigenis naar buiten toe. ‘Dat jullie hier met Afghanen, Iraniërs, Irakezen, Syriërs, Antillianen, Marokkanen en Nederlanders bij elkaar zijn, dat heb ik hier in de wijk nog nooit gezien, daar moet God wel iets mee te maken hebben’, zei een vrouw bij haar eerste bezoek aan een interculturele kerk.

Paulus schrijft aan de Efeziërs hoe dat wonder van eenheid tot stand gekomen is: Jezus heeft door zijn dood de muur tussen Joodse en Griekse christenen afgebroken en beiden in één lichaam met God verzoend (Ef. 2, 14-16). Dat geldt niet alleen voor Joden en Grieken, maar voor ál Jezus’ volgelingen: hoe verschillend we ook zijn, we horen bij elkaar in het ene lichaam van Christus, de kerk. We hebben al die verschillende mensen en culturen zelfs nodig, want alleen samen met álle heiligen kunnen we ‘de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte begrijpen, ja de liefde van Christus kennen die alle kennis te boven gaat’ (Ef. 3, 18). Gods liefde is zo groot, die kunnen we niet volkomen kennen met alléen ouderen, of alléen jongeren, met alléen Nederlanders of alléen Afghanen. We hebben elkaar nodig om van elkaar te leren over God. Door de radicale verandering in het leven van moslimvluchtelingen kunnen kerkmensen bijvoorbeeld weer meer onder de indruk raken van de kracht van Gods vergevende liefde. Het is een verrijking voor een gemeente als ze vluchtelingen opvangt en ook opneemt in haar midden. Een kerk gaat zo steeds meer lijken op Gods veelkleurig koninkrijk, op die schare die niemand tellen kan uit alle landen en volken, van elke stam en taal (Openbaring 7, 9).

Het opvangen en integreren van vluchtelingen uit moslimlanden in een kerk, is echter niet zonder uitdagingen. Wat bevordert en wat belemmert die integratie?

Daarover een volgende keer.

 

Beppie Wessels- Schuurman, Veenendaal

 

*Niet zijn echte naam.