De acaciaboom groeit in de woestijn. Hij kan wel vier tot zeven meter hoog worden, en heeft extreem lange wortels. Met die wortels zoekt hij de grond af naar ondergrondse waterbronnen. Voor Bedoeïenen is het dan ook een belangrijke boom, ze weten dat er in de buurt van een acacia vrijwel altijd water te vinden is. En het sap van de gekookte peulen gebruiken ze tegen maagpijn en de behandeling van snijwonden.

De boom is in principe altijd groen, maar als er echt geen water is verliest hij om te kunnen overleven zijn kleine groene blaadjes. En daarmee voeden de dieren in de woestijn zich dan weer. Ook de zaden zijn voedzaam, ze bevatten veel eiwit en fosfor.

In het voorjaar bloeit de acacia met een overvloed aan goudgele bloemen, die bijen en andere insecten aantrekken. Acaciahoning is dan ook beroemd.

 

De acaciaboom als zodanig komt in de NBV alleen voor in Jesaja 41, het hoofdstuk over de machtige God van Jacob:

 

Ik plant in de woestijn

ceder en acacia, mirte en olijfwilg

en Ik laat in de wildernis

den, sneeuwbal en cipres opschieten.

Dan zullen ze zien en beseffen,

begrijpen en erkennen

dat de hand van de Heer dit heeft verricht

dat de Heilige van Israël dit alles schiep.

 

In de (Herziene) Statenvertaling wordt in Joël 4 nog gesproken over het dal van Sittim. Sittim is een andere naam voor acacia, een woord dat veel lijkt op het oorspronkelijke Hebreeuwse woord ‘shitta’. De NBV vertaalt hier ‘het droogste woestijndal’.

 

Acaciahout kennen we natuurlijk allemaal als we lezen over de bouw van de tabernakel. Het is heel hard, oranje gekleurd, met prachtige vlammen. Als je lang genoeg schuurt en schaaft wordt het spiegelglad. Bovendien krimpt het bijna niet en zet niet uit. Omdat het zo hard is, het is zelfs zwaarder dan eikenhout, krijgen wormen en andere vraatzuchtige insecten geen kans. Het kan alleen in verse toestand verwerkt worden en zelfs dan is het moeilijk te bewerken.

Je kunt zeggen: andere bomen waren er niet in de woestijn, dus de Israëlieten waren aangewezen op acaciahout, maar het is ook een feit dat dit hout in de woestijn, waar het gloeiend heet maar ook ijskoud kan zijn, het meest geschikt was voor het maken van de tabernakel en de ark. Niet voor niets groeit deze boom juist in de woestijn!

 

In Nederland kennen we ook de acacia, maar dat is eigenlijk nep. Het is de Robinia pseudoacacia, en ‘pseudo’ betekent gewoon ‘lijkend op’. Hij is bekend als straatboom in steden.

 

Janneke van der Molen, Bierum