Vanuit Genesis 1 tot 4 hoorden we de vorige keer over de ontmoeting van de HERE met de door Hem geschapen mensen. De hoofdlijnen van die ontmoeting zijn daar al geschetst. Maar hoe is dat verder verlopen? Daarover in dit artikel.

Het zal duidelijk zijn dat er van meet af aan nog geen kant en klare liturgie is geweest. De bijbelse gegevens ontbreken, hooguit zijn er aanduidingen te vinden.

In eerste aanleg zal men zeer aangeleund hebben in wat er binnen de omringende volken is aangetroffen. Dat was zeer lokaal bepaald. De afgoden van Kanaän waren stadsgoden en elke stad had zijn eigen goden met eigen namen. Er zijn plekken geweest van verering. Imposante bomen bijvoorbeeld, waar offers konden worden gebracht. Of verhogingen, heuvels en bergen waarop altaren werden gebouwd, een soort tafels samengesteld uit keien en stenen, waarop ook offers konden worden gebracht.

In een latere ontwikkelingen zijn er overdekte tempels gekomen, waarin veelal een beeld van de betreffende godheid te vinden was.

Van aartsvaders tot Mozes
Na de geboorte van Seth en later zijn zoon Enos, krijgen we ineens te horen: ‘In die tijd begon men de naam van de HERE aan te roepen.’ Dat klinkt naar een biddende gemeente, al wordt in het midden gelaten wie dat nu precies deden. We horen ook van Noach die, weer te land uit de ark, een altaar bouwt voor de HERE, waarop hij een brandoffer brengt. Daarna begint de geschiedenis van de aartsvaders, met de roeping van Abram. Wat valt er dan over de ontmoeting van de HERE met zijn mensen te zeggen?
1. Communicatie: De HERE spreekt rechtstreeks, maar maakt soms ook gebruik van boden. Dat is begrijpelijk want het woord van God was nog niet schriftelijk vastgelegd, er bestond geen boek van, of desnoods brieven. Men moest het hebben van de mondelinge overlevering. Of van een directe roeping van Godswege, zoals bij Abram, of van een openbaring in een visioen (Jacob en Jozef).


2. Reactie van mensen: Als iemand zo’n roepstem van de HERE had vernomen, vroeg dat om een antwoord. Dus gebeurde dat meestal door een enkele persoon, die soms als vertegenwoordiger van een hele groep, familie of stam kon spreken.


3. Vorming van een ‘gemeente’ : Abram en zijn huis, dat wil zeggen vrouwen, kinderen en personeel. Vermoedelijk werd zo een huisgemeente gevormd, waarin Abram (later Abraham geheten) een ‘priesterlijke’ rol vervulde. Waar en wanneer de ontmoeting met God werd gevierd, is nog  niet duidelijk vastgesteld.


4. Plek van ontmoeting; door de omzwerving zal een plaats wisselend zijn geweest, al naar gelang men ergens een tijdlang verbleef, om weer op te breken als gebrek aan voedsel of drinken daartoe noopten. Mogelijk was dat als nomade soms in de eigen tent of in de openlucht onder schaduwrijke bomen in een oase.


5. De liturgie, ofwel de gang van zaken: naast het doorvertellen van de verhalen over de God van Abraham, Izaäk en Jakob zal er ook gelegenheid zijn geweest voor gebeden, veelal in de vorm van offers.

Van Mozes tot David
In de dagen van Mozes komt daarin verandering. Dat hangt vooral samen met de functie die hij op den duur krijgt, als een bemiddelaar tussen de HERE en zijn volk. Daarmee samenhangend is een aantal voorschriften en regels te noemen. Die worden vooral gegeven bij de sluiting van het verbond op de Sinaï, en zijn vooral te vinden in de boeken Exodus en Leviticus. De situatie van het volk is dan de uitleiding uit Egypte en de doortocht door de woestijn en daarna de intocht in het land van belofte. 


1. Communicatie: De HERE spreekt tot  Mozes en maakt hem zijn Naam bekend: de Ik-ben-die ik ben. Vervolgens spreekt Hij tot zijn volk via Mozes.

2. Het volk spreekt vooral via Mozes tot de HERE. Toch zijn er ook reacties die misplaatst zijn. Denk maar aan het maken van een gouden stierkalf, of aan de aanklachten in dagen van honger en dorst. Op een andere manier spreekt het volk ook tot God, namelijk door middel van de priesters die niet alleen de offerdienst begeleiden namens het volk, maar ook Gods zegen toedelen en het woord van de HERE bekend maken. Hun taak is ingesteld bij Aäron en zijn zonen.

3. Het volk als gemeente: door de uittocht en doortocht wordt de eenheid van de twaalf stammen sterk bevorderd. Er wordt trouwens nog iets gegeven aan het volk. Dat is de tabernakel en de tent van samenkomst. Beide zijn semipermanent van karakter en duiden Gods aanwezigheid aan. Dat wil ook zeggen dat de HERE bij zijn volk wil zijn. Hij gaat voorop in wolk en vuur en gaat ook mee als het volk verder moet trekken. Deze God is dus niet plaatsgebonden, maar mobiel.


4. Plaats van de ontmoeting: binnen de tabernakel bevindt zich de Ark van het verbond, geflankeerd door twee cherubs die dusdanig zijn opgesteld dat ze leuningen vormen, zodat de ark een zetel vormt. Er is echter geen beeld van een godheid op die zetel te vinden.

5. De liturgie: De gang van zaken tijdens de godsdienstige ontmoeting wordt in hoge mate bepaald door de offers die worden gebracht. Ze zijn als dankgebeden of smeekgebeden te beschouwen.
Kortom: de ontwikkelingen van de eredienst krijgen een duidelijker vorm, maar getuigen ook van een zekere voorlopigheid totdat er vastere vormen ontstaan in het land van belofte.

Hans Ruiter, Almere

 

Ds. D.J.K.G. Ruiter is emeritus predikant van Franeker (gecombineerd met Harlingen)